In dit rapport worden de resultaten gepresenteerd van een archeologisch onderzoek door de Rijksdienst Oudheidkundig Bodemonderzoek (ROB) dat in 1995 werd uitgevoerd in Stein, provincie Limburg. De uitbreiding van een industrieterrein aan de Sanderboutlaan vormde de aanleiding tot dit onderzoek.Van het terrein was al in 1991, na de bekendmaking van de bouwplannen, een Standaard Archeologische Inventarisatie (SAI) opgesteld door provinciaal archeoloog drs. H. Stoepker, gevolgd door een Aanvullende Archeologische Inventarisatie (AAI) die werd uitgevoerd door de stichting RAAP Archeologisch Advies.De AAI leverde een negental potentiële archeologische vindplaatsen op. Omdat er echter weinig duidelijkheid was over de kwaliteit van de archeologische resten, adviseerden de auteurs van het verslag van de AAI om door middel van een Aanvullend Archeologisch Onderzoek (AAO) nader onderzoek te verrichten naar de omvang en de gaafheid van vijf bedreigde vindplaatsen (afb. 2, nummers 3, 5, 6, 8 en 9). Dit onderzoek werd in 1992 daadwerkelijk uitgevoerd. De dagelijkse wetenschappelijke leiding van het AAO was in handen van drs. I. Schute, terwijl de algehele wetenschappelijke leiding berustte bij drs. H. Stoepker. De resultaten werden in 1993 gepubliceerd.Vanwege de ligging van de kavels waren bij het AAO van 1992 oost-west gerichte proefsleuven aangelegd met een breedte van vier meter en een variabele lengte. De bovengrond werd machinaal verwijderd tot het niveau waarop de grondsporen zichtbaar werden ? de top van de Bt-horizont van het lössprofiel.Het vlak werd selectief opgeschaafd, dat wil zeggen: alleen als er sprake was van grondsporen. De grondsporen werden destijds niet gecoupeerd teneinde het bodemarchief zo min mogelijk aan te tasten en omwille van een goede beginsituatie voor vervolgonderzoek.Een van de belangrijkste resultaten van het onderzoek in 1992 was de ontdekking op vindplaats 6 van een deel van een plattegrond van een huis, behorend tot de fase van de Lineaire Bandkeramiek (ca. 5300-4900 v.Chr.) ? de eerste boeren in Nederland. Verder werden er op vindplaats 8 twee samengestelde proefsleuven aangelegd. In de eerste (proefsleuf 8-1) kwamen zeven grondsporen aan het licht, waarschijnlijk paalsporen uit de IJzertijd (ca. 800-12 v.Chr.). In de tweede proefsleuf (8-2) werden twee concentraties van paalsporen gevonden die, gezien de mate van uitloging en de spaarzame vondsten, eveneens uit deze periode dateren. In 1992 werden er, aldus Schute,3 ook grondsporen aangetroffen die wellicht tot de Lineaire Bandkeramiek behoren. Ze zouden in verband kunnen staan met de bewoning in het hoger gelegen gebied ten zuiden van vindplaats 8.In 1995 werd besloten tot de opgraving van vindplaats 8 en de directe omgeving, omdat de archeologische resten werden bedreigd door de bouw van een kantoor van de Heidemij. De werkzaamheden aan de opgraving werden door de ROB verricht van 20 maart tot 3 april en van 6 tot 9 juni 1995, en stonden onder wetenschappelijke leiding van de toenmalige provinciale archeoloog, mevr. drs. K. van der Graaf. De technische leiding was in handen van A. Horbach. Zoals blijkt uit afbeelding 3 overlapt een aantal putten uit de opgravingsjaren 1992 en 1995 elkaar.