Grontmij Nederland bv heeft in opdracht van de gemeente Roermond in februari 2013 archeo-logisch bureauonderzoek uitgevoerd in verband met voorgenomen herinrichting van de N280. Doel van het bureauonderzoek is het verwerven van informatie, aan de hand van bestaande bronnen, over bekende of verwachte archeologische waarden binnen een omschreven gebied. Het plangebied is in drie deelgebieden op te delen aan de hand van archeologische en geologi-sche criteria. In twee van deze deelgebieden (1 en 3) ligt de N 280 op een kunstmatig aange-bracht grondlichaam en vinden bovendien geen ingrepen plaats die kunnen leiden tot verstoring van het bodemarchief. Ook in het derde deelgebied (2) ligt de N280 op een kunstmatig grondli-chaam, maar een deel van de aansluitende wegen niet. Bovendien worden hier wel ingrepen uitgevoerd die tot verstoring van het bodemarchief zouden kunnen leiden. Behalve bij de aan-sluitende wegen (deelgebieden 2a en 2e), zal dit het geval zijn bij de ondertunneling ter hoogte van de kruising N280 met de Wilhelminasingel en de Mijnheerkensweg (deelgebied 2d). Het bureauonderzoek heeft uitgewezen dat in het deelgebied 2, archeologische waarden uit de middeleeuwen en nieuwe tijd zijn te verwachten. Deze zullen bestaan uit restanten van de ver-schillende fortificaties die de stad gekend heeft en uit de neerslag van diverse activiteiten die hebben plaatsgevonden in de open ruimte aan de noordzijde van de stad (Stadsweide). Hierbij moet rekening worden gehouden met de aanwezigheid van natte contexten en de daaraan ge-relateerde bijzondere datasets. Aangetoond is verder dat er een nog lange tijd een actieve geul van respectievelijk de Maas en de Roer aan de noordzijde van de stad heeft gelegen. Op grond van de resultaten van het bureauonderzoek en het toetsend booronderzoek is beslo-ten om de milieukundige en geotechnische boringen en sonderingen te analyseren om vast te kunnen stellen of er inderdaad een geul is en zo ja, op welke diepte. Daarnaast is een karterend onderzoek door middel van proefsleuven uitgevoerd om de aanwezigheid van resten van de middeleeuwse stadsmuur vast te stellen. Uit de analyse van de boorgegevens blijkt dat zich inderdaad een voormalige geul onder de huidige weg bevindt en dat de bovenzijde daarvan op circa 16 m tot 17m +NAP ligt. Ten westen van de kruising N280/Mijnheerkensweg bevat deze geul veel puin, en is daar afgedekt met een laag afval en puin uit de late 19de en vroege 20ste eeuw. Het proefsleuvenonderzoek heeft alleen een klein fragment van de Cattentoren en een stukje muur, mogelijk de stadsmuur aangetroffen op 1.2 m – mv, op de plek waar dit ook verwacht werd. Op een tweede plek naast de Cattentoren, waar zich ook resten zouden bevinden is bin-nen 2.0 m –mv niets aangetroffen. In de overige 3 werkputten zijn geen resten van de stads-muur aangetroffen, ondanks een put diepte van 2.0 m. Wel werden resten van de inrichting van het park uit de late 19de eeuw aangetroffen, en kon worden vastgesteld dat de 19de eeuwse tuinmuren achter de Swalmerstraat een hoogte hebben van meer dan 3 m. Het oorspronkelijke maaiveld zal hier dus minimaal 1.5 tot 2.0 m lager hebben gelegen dan het huidige. Het terrein tussen de N280 en de tuinmuren blijkt in tenminste twee fasen te zijn opgehoogd vanaf de late 19de eeuw. De kans dat zich binnen het plangebied resten van de stadsmuren kunnen worden aangetroffen binnen 1.0 m –mv, wordt gering geacht, daar het onderzoek heeft aangetoond dat de stadsmuren verder van de huidige N280 afliggen dan aanvankelijk werd aangenomen. Aanbevolen wordt om in deelgebied 2 het grondwerk voor het uitdiepen van de tunnelbak uit te voeren onder archeologische begeleiding, voor zover dieper gegraven wordt dan het ophoog-pakket uit de 20ste eeuw. In de planning en organisatie van de civieltechnische werkzaamheden dient daartoe rekening gehouden te worden met de mogelijkheid dat bijzondere vondsten wor-den gedaan die op verantwoorde wijze, en met voldoende tijd, onderzocht dienen te kunnen worden. Hiervoor zal een apart Programma van Eisen moeten worden opgesteld. Voor de zone binnen deelgebied 2 die ligt tussen de N280 en de 19de eeuwse tuinmuren, de tuinmuur van het Landbouwhuis, de Cattentoren alsmede voor de wal aan de Wilhelminasingel, wordt vervolgonderzoek niet noodzakelijk geacht. Wel dient bij de werkzaamheden rekening gehouden te worden met het aantreffen van archeologische waarden wanneer dieper gegraven wordt dan 1.0 m –mv. In het geval dat dergelijke waarden aangetroffen worden, kan volstaan worden met het documenteren daarvan conform het reeds opgestelde en goedgekeurde Pro-gramma van Eisen. Tenslotte pleit veel voor het weer zichtbaar maken van de 19de eeuwse tuinmuren, door het huidige plantsoen voor deze muren deels of geheel af te graven en het rommelige groen te verwijderen.