De bodemopbouw bestaat onder de huidige bouwvoor uit een (sub)recent geroerde klei tot een diepte tussen circa 0,8 en 1 m –mv. Daaronder is natuurlijk afgezette klei aanwezig, met soms een dunne veen- of venige kleilaag rond de 1,8 m –NAP. Centraal door het plangebied (min of meer van noordoost naar zuidwest) ontbreken de veen- of venige kleilagen. Mogelijk betreft het hier een zijtak van de oude Fivelarm die ten oosten van het plangebied in noordelijke richting stroomde. Er werden echter geen duidelijke oeverwallen of geulafzettingen waargenomen in het plangebied. Een andere mogelijkheid is dat juist het veen de plek van (verschillende) ondiepe geulen markeert, waarbij de geulen nadat de afwatering verminderde langzaam zijn dicht gegroeid met een dun veenlaagje.Restanten van ophogingslagen van wierden en andere relevante archeologische indicatoren werden niet aangetroffen binnen het plangebied. De nabij gelegen wierde ten zuiden van het plangebied (kortst afstand circa 100 m) is met zekerheid wel bewoond geweest. Mogelijk dat het veronderstelde geulsysteem of waterloop ten tijde van deze bewoning nog actief was of herkenbaar was als een laagte. Het zal in ieder geval weinig aantrekkelijk zijn geweest voor bewoning. Daarbij komt dat de bovenste meter van de bodem relatief recent lijkt te zijn omgewerkt of opgebracht. De kans op archeologische resten in het plangebied is daarom laag.