In opdracht van KSP Archeologie heeft het onderzoeks- en adviesbureau BAAC bv een archeologisch bureauonderzoek uitgevoerd voor het plangebied landgoed Prattenburg te Rhenen en Veenendaal. Aanleiding voor het onderzoek is het plan om op het landgoed een natuurbegraafplaats in te richten. Tijdens een verkennend booronderzoek is door KSP archeologie vastgesteld dat er binnen het plangebied diverse opvallende structuren aanwezig waren die in verband kunnen worden gebracht met militaire activiteiten uit de Tweede Wereldoorlog.1 Door het onverwacht aantreffen van deze resten is er besloten een aanvullend bureauonderzoek uit te laten voeren naar enkel de archeologische resten uit de oorlogsjaren.Binnen en rondom het plangebied bevinden zich verdedigingswerken van een artilleriesteunpunt van één van de meest bekende en belangrijkste Nederlandse verdedigingslinie uit de oorlog, de Grebbelinie, of Valleistelling, zoals de linie in 1939-1940 werd aangeduid en de resten van een Duitse Flakstellung (luchtafweerstelling). Het artilleriesteunpunt omvatte drie batterijen (1e, 2e en 3e) van de eerste afdeling van het 4e Regiment Artillerie (I-4RA) en bestond uit simpele veldversterkingen, al voor het uitbreken van de oorlog volledig gevechtsklaar gemaakt. De kanonnen stonden in de vuurposities, de loopgraven waren versterkt en de munitie stond uitgepakt paraat voor direct gebruik bij een mogelijke aanval. Vanuit deze vuurstellingen is tijdens de meidagen vuur afgegeven op het front nabij Veenendaal in het noorden en later vlak voor het terugtrekken ook op de Grebbeberg in het zuiden. Binnen het plangebied ligt verder een Duitse Flakstellung (luchtafweerstelling), die waarschijnlijk eind 1944 is aangelegd. Het gaat op basis van de afmetingen en plaatsing van de beddingen mogelijk om een stelling voor zwaar luchtafweergeschut met een kaliber van 7,5 of 8,8 cm. In totaal bouwde de bezetter drie vierkante beddingen en een kleinere ovale tot ronde bedding voor lichter luchtdoelgeschut om de stelling tegen laagvliegende of aanvallende vijandelijke jagers te beschermen.De bouw van de stellingen en het gebruik hiervan hebben tijdens de mobilisatie en de oorlogsjaren een aanzienlijke hoeveelheid sporen achtergelaten in het bodemarchief en in het landschap. Nagenoeg alle sporen zijn vandaag de dag nog met het blote oog aan het maaiveld zichtbaar. Het gaat vooral om resten van de hier aangelegde verdedigingswerken. Beide complexen (Nederlandse artilleriesteunpunt en een luchtafweerstelling uit de bezettingsperiode) kennen specifieke structuren die grotendeels volgens militaire voorschriften in hetlandschap zijn ingepast en aangelegd.Voor het Nederlandse artilleriesteunpunt geldt dat er resten van vuurstellingen, loopgraven (met daaraan munitienissen, wapenopstellingen, observatieposten en schuttersnissen), (munitie)opslagplaatsen, versperringen en afvalkuilen aanwezig kunnen zijn. Binnen het plangebied geldt voor de Duitse Flakstellung dat er mogelijke resten van de open beddingen (feuerstelle), Deckungslöcher (eenmansgaten), munitieopslagen, MG-Feuerstelle mitrailleursnesten),hulzenputten, afvalkuilen en versperringen aanwezig kunnen zijn. Voor beide complexen geldt dat het verwachte vondstmateriaal uit constructiemateriaal (hout, plaggen, metaal etc.), militaire uitrustingsstukken, voorwerpen en wapenonderdelen en persoonlijke voorwerpen van de militairen of civiele gebruiksvoorwerpen kan bestaan. Daarnaast is het mogelijk dat in de verwachte structuren achtergebleven of gedumpt militair/civiel materiaal aanwezig is dat hier bij het verlaten en ontmantelen van de posities is ingegooid.Op basis van het bureauonderzoek kan worden geconcludeerd dat er binnen het plangebied sprake is van goed bewaard gebleven archeologische vindplaatsen uit de Tweede Wereldoorlog. Het gaat daarnaast om bijzondere complexen die als geheel intact en visueel in het landschap aanwezig zijn. Zeker artilleriesteunpunten die tijdens de meidagen van 1940 een rol hebben vertolkt zijn elders langs de Valleistelling na de gevechten verwijderd of grotendeels verstoord. Er wordt hierdoor geadviseerd om de bekende structuren (vindplaatsen) daarom in tact te laten en deze in situ te bewaren, met uitzondering van de zone die als bouwlocatie is aangeduid.Wanneer het niet mogelijk is de vindplaatsen in situ te bewaren, wordt bij bodemverstorende activiteiten aanbevolen om vervolgonderzoek uit te laten voeren in de vorm van een proefsleuvenonderzoek (protocol IVO-P) met een mogelijke doorstart naar een opgraving. Op basis van dit onderzoek is het mogelijk inzicht te krijgen in de aanwezigheid van archeologische resten en de aard, ruimtelijke spreiding, diepteligging, conservering en gaafheid hiervan.Voorafgaand aan dit onderzoek dienen de eisen, waaraan het onderzoek dient te voldoen, te worden vastgelegd in Programma van Eisen (PvE). Daarnaast wordt geadviseerd om het artilleriesteunpunt en de aan het maaiveld zichtbare resten van de Flakstellung te beschermen en beter zichtbaar en beleefbaar te maken door lage begroeiing bij te houden en waar dit mogelijk is te verwijderen. Dit dient zonder zware bosbouwmachines te gebeuren omdat deze de wallen zwaar kunnen aantasten. Ook het rooien van bomen is onwenselijk vanwege de groteverstoringen die hierbij optreden.1 Schorn 2020c.