In opdracht van het Hoogheemraadschap van Rijnland en in samenwerking met Archeowest BV heeft ADC ArcheoProjecten een bureauonderzoek uitgevoerd voor het beoogde tracé van een nieuw aan te leggen afvalwatertransportleiding in de gemeenten Noordwijk en Noordwijkerhout. Het onderzoek is uitgevoerd in het kader van een aanlegvergunning voor de afvalwatertransportleiding en was noodzakelijk om te bepalen of bij de voorgenomen activiteiten de kans bestaat dat archeologische resten in de ondergrond worden aangetast.De strandwallen rondom Noordwijk en Noordwijkerhout zijn waarschijnlijk rond 1800 v. Chr. permanent droog komen te vallen. Vanaf dit moment in het Neolithicum / Vroege Bronstijd is in het plangebied bewoning mogelijk geweest. Op de lager gelegen strandvlakten is pas vanaf de IJzertijd / Romeinse tijd bewoning mogelijk geweest doordat dit gebied vochtige omstandigheden kende als gevolg van overstromingen van de Oude Rijn. Op grond van de landschappelijke informatie van het plangebied kan echter geen uitsluitsel gegeven worden op welke niveaus archeologische sporen aangetroffen kunnen worden. Archeologische sporen kunnen vanaf het Neolithicum voorkomen en in het gehele gebied aangetroffen worden. De sporen kunnen in oude bodems op verschillende niveaus aanwezig zijn en kunnen als gevolg van verstuivingen slecht herkenbaar zijn in het veld.Het advies is om een inventariserend veldonderzoek uit te voeren door middel van een verkennend booronderzoek, teneinde inzicht te krijgen in de aanwezigheid van intacte of deels intacte oude bodems en met als doel kansarme zones uit te sluiten en kansrijke zones te selecteren voor de volgende fasen. Het tracé zal waarschijnlijk ter hoogte van andere kabels en leidingen in reeds verstoorde ondergrond liggen. In deze ondergrond zal geen behoudenswaardige archeologie meer worden verwacht. Wanneer door de opdrachtgever de ligging, aard en omvang van de verstoringen aangetoond worden, kan voor deze delen van het tracé vervolgonderzoek uitgesloten worden. Randvoorwaarde is dat bij de aanleg van de afvalwatertransportleiding de omvang van de bodemverstoring niet toeneemt.De boringen zullen ter plaatse van het toekomstige tracé moeten worden gezet met een onderlinge afstand van 50 meter. De boringen dienen tot 2 m -mv doorgezet te worden, 0,5 meter beneden de maximale verstoringsdiepte van 1,5 m. Deze diepte wordt aangehouden om een ruime marge beneden de totale verstoringsdiepte te behouden en om te voldoen aan de minimumeisen van de CHS Zuid- 1 Holland.Daarom zullen de boringen tot een diepte van tenminste 2 m beneden maaiveld of tot in de top van de strandwal worden gezet. Op de percelen van de bloembollenteelt zou ter plaatse de boordichtheid verminderd kunnen worden wanneer blijkt dat het verstoord is tot en met 2 m -mv. Dit kan alleen met toestemming van de bevoegde overheid. Voor een strook (van ongeveer 150 m) langs de N206 in deelgebied B is geen verder onderzoek noodzakelijk. Op de locatie van de zogenaamde HDD boringen (zie afb. 8 en 9) zal indien mogelijk moeten worden vastgesteld wat de diepteligging is van de top van de strandwal. Wanneer de HDD boringen onder de top van de strandwal gezet zullen worden, kan verstoring van eventuele archeologische relevante lagen worden uitgesloten.De exacte invulling van de werkzaamheden dient te worden vastgelegd in een Plan van Aanpak (PvA) of Programma van Eisen (PvE).