Vestigia Archeologie & Cultuurhistorie heeft een archeologisch bureauonderzoek en inventariserend veldonderzoek door middel van karterende boringen verricht binnen een plangebied aan de Bosdrift te Hilversum. Binnen het plangebied zal het huidige woonzorgcentrum St. Carolus worden gesloopt om een nieuw woonzorgcentrum te bouwen (afbeelding 2 en 3). Het plangebied is 6500 m2 groot. Het is nog niet duidelijk tot welke diepte de verstoringen van de ondergrond zullen reiken. Voorafgaand aan de ingrepen dient in kaart gebracht te worden welke archeologische waarden mogelijk in het geding zijn.Doel van het archeologisch vooronderzoek was vast te stellen of er in het plangebied sprake is (of kan zijn) van archeologische resten die door de ingrepen verstoord dreigen te worden en, indien mogelijk, uitspraken te doen over de waarde hiervan in termen van fysieke en inhoudelijke kwaliteit zoals zeldzaamheid en gaafheid. Hiertoe is eerst een bureauonderzoek verricht, waarbij voor het plangebied een specifiek archeologisch verwachtingsmodel is opgesteld. Vervolgens is deze verwachting in het veld getoetst door middel van een verkennend/karterend booronderzoek. Op basis van de resultaten van het onderzoek is tenslotte een advies geformuleerd in het kader van de cyclus van de Archeologische Monumentenzorg (AMZ). Op basis van het bureauonderzoek heeft het plangebied een hoge archeologische verwachting. Deze hoge archeologische verwachting is met name gebaseerd op de ligging van het plangebied aan de rand van een stuwwal. De mogelijke archeologische vondsten en sporen kunnen daarom dateren vanaf het Paleolithicum tot aan de Late Middeleeuwen/Nieuwe Tijd. De mogelijke archeologische vondsten en sporen kunnen uiteenlopen van tijdelijke jachtkampjes van jager-verzamelaars uit het Paleolithicum /Neolithicum tot nederzettingsterreinen en sporen van landgebruik/verkaveling uit de periode vanaf het Neolithicum/Bronstijd tot aan de Late Middeleeuwen/Nieuwe Tijd. Tot de eerste vondstcategorie behoren voornamelijk vondsten van bewerkt vuursteen; tot de tweede categorie behoren o.a. grondsporen van structuren zoals boerderijen, bijgebouwen, sloten, greppels en afvalkuilen, en vondsten van o.a. aardewerk, bot en metaal. Eerdere bebouwing (uit de jaren 20 van de 20e eeuw) en de huidige bebouwing hebben voor verstoring van de ondergrond gezorgd; het is echter niet duidelijk tot hoe diep en waar. Concrete aanwijzingen voor historische bebouwing uit de Late Middeleeuwen/Nieuwe Tijd binnen het plangebied zijn niet aangetroffen, maar kunnen ook niet geheel worden uitgesloten. De kans hierop wordt als laag ingeschat. Eventuele sporen van bewoning of landgebruik kunnen op of vlak onder het maaiveld worden aangetroffen. Het perceel is in ieder geval sinds de 18e eeuw in agrarisch gebruik geweest. Dit agrarisch gebruik (ploegen) kan een negatief effect hebben gehad op de conservering van eventuele archeologische sporen en vindplaatsen.Op basis van de uitkomsten van het bureauonderzoek heeft Vestigia geadviseerd binnen het plangebied een inventariserend veldonderzoek door middel van verkennende boringen uit te voeren. Door middel van een booronderzoek worden de fysisch-geografische en bodemkundige gegevens getoetst (verkennend booronderzoek). Het booronderzoek wordt uitgevoerd met een edelmanboor van 7 cm, in een regelmatig grid van minimaal 6 boringen per hectare. Voor het plangebied van 0,6 hectare komt dit neer op 4 of 5 boringen, die zullen worden doorgezet tot 25 cm in de top van het moedermateriaal, met een verwachte gemiddelde boordiepte van 1,25 m-mv.Aan de hand van het booronderzoek zijn voor zover mogelijk de volgende onderzoeksvragen beantwoord:- wat zijn de geo(morfo)logische en bodemkundige kenmerken van de ondergrond van het plangebied?- in hoeverre is de oorspronkelijke bodemopbouw intact met het oog op de eventuele aanwezigheid en gaafheid van archeologische vindplaatsen?- bevinden zich in de ondergrond van het plangebied archeologische indicatoren en zo ja, waaruit bestaan deze?- geven de resultaten van het veldonderzoek aanleiding tot vervolgstappen in het kader van de planontwikkeling in relatie tot de archeologische monumentenzorg?Tijdens het booronderzoek is geconstateerd dat binnen het plangebied grootschalige verstoringen zijn opgetreden. Deze waren het gevolg van de bouw van het huidige woonzorgcentrum in de jaren 70 van de vorige eeuw. Hierbij werd onder andere een souterrain ingegraven waardoor alle eventuele archeologische waarden verloren zullen zijn gegaan.AdviesOp basis van de resultaten van het bureauonderzoek en het uitgevoerde booronderzoek kan de hoge verwachting zoals weergegeven op de archeologische beleidskaart worden bijgesteld naar laag. Vervolgonderzoek in het kader van de Archeologische Monumentenzorg (AMZ) worden dan ook niet noodzakelijk geacht. Het bevoegd gezag, de gemeente Hilversum, dient eerst over het advies in dit rapport een besluit te nemen. Wanneer het bevoegd gezag besluit dat vervolgonderzoek niet noodzakelijk is en het plangebied wordt vrijgegeven voor de voorgenomen ontwikkelingen, blijft de meldingsplicht archeologische toevalsvondst of waarneming van kracht (Erfgoedwet, artikel 5.10 Archeologische toevalsvondst). Aangezien het nooit volledig is uit te sluiten dat tijdens eventueel grondverzet een archeologische ‘toevalsvondst’ wordt gedaan, is het wenselijk de uitvoerder van het grondwerk te wijzen op de plicht om hiervan zo spoedig mogelijk melding te doen bij het bevoegd gezag, de gemeente Hilversum, en de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed.