Artefact! Advies en Onderzoek in Erfgoed heeft in de periode tussen 27 mei en 20 november 2013 een Archeologische Begeleiding - protocol Opgraven uitgevoerd binnen het plangebied Beestenmarkt te Goes (gemeente Goes). De aanleiding tot het archeologisch onderzoek werd gevormd door het voornemen om binnen het plangebied de riolering te vervangen en het plangebied heraan te leggen. Op basis van het eerder uitgevoerd archeologisch bureauonderzoek kan geconcludeerd worden dat er binnen het plangebied resten van het kloostercomplex van de Kruisbroeders verwacht kunnen worden. In 1429 werd door het Goese stadsbestuur een braakliggend terrein, begrensd door de huidige Stoofstraat, Cornelis Eversdijkstraat, Westwal, de Ossenhoofdstraat en Waterstraat, aan de orde van de Kruisbroeders geschonken. In 1430 werd begonnen met de bouw van de hoofdgebouwen van het klooster, die zich op en rond de Beestenmarkt situeren. Na de stadsbrand in 1554 en de godsdienstperikelen van de late 16de eeuw werd het klooster in beslag genomen door het stadsbestuur. Vanaf 1583 werden de gebouwen systematisch afgebroken en werd de Beestenmarkt aangelegd. Dit marktplein is grotendeels ongewijzigd gebleven tot op heden.Het archeologisch onderzoek werd gefaseerd uitgevoerd; tijdens veldwerkfasen 1 en 2 werd een Archeologische Begeleiding van de rioleringswerkzaamheden uitgevoerd. Op basis van de voorlopige onderzoeksresultaten van deze veldwerkfasen werd na overleg met, en goedkeuring door opdrachtgever, bevoegd gezag en diens adviseur besloten om in het westelijke deel van het plangebied de heraanleg en herinrichting van de Beestenmarkt onder archeologische begeleiding te laten uitvoeren. Door miscommunicatie met de civiele uitvoerder werden deze werkzaamheden slechts ten dele onder archeologische begeleiding uitgevoerd. Hierdoor ontbreekt jammer genoeg cruciale informatie over een deel van het voormalige kloostercomplex. Globaal kunnen de meeste sporen aan het kloostercomplex toegeschreven worden en in de 15de – 16de eeuw gedateerd worden. In het westelijke deel van het plangebied kwamen binnen de pandhof en grenzend aan de oostelijke pandgang, de funderingsresten van een waterkelder (structuur 1) aan het licht. De waterkelder werd in meerdere bouwfasen aangelegd en heeft mogelijk, nadat de waterkelder bij de grote stadsbrand in 1554 beschadigd raakte, een reparatiefase ondergaan. De oostelijke funderingsmuur van de waterkelder deed mogelijk ook dienst als basis voor de pandgang (structuur 3). Na de confisquatie van de klooster in 1583 werd deze waterkelder gedempt met bouwpuin van de kloostergebouwen. Binnen de waterkelder kwam een deel van een (ton)gewelf in gele ijsselsteen aan het licht dat vanaf de tweede helft van de 17de eeuw gedateerd kan worden en mogelijk verband houdt met de funderingsresten van een voormalig pompornament (structuur 7).Ten zuiden van de waterkelder werden de vermoedelijke resten van een rond of octogonaal lavatorium (structuur 2) aangetroffen. Naar analogie met andere kloosters werd deze wasplaats als een uitbouw tegen de pandgang aangebouwd. Uitsparingen in spoor 31 vormen een aanwijzing dat de pandgang (structuur 3) in een toegang voorzag naar het lavatorium. Van de oostelijke vleugel van het klooster (structuur 4) werden jammer genoeg geen funderingsresten in situ teruggevonden. De fundering met spoornummer 1 maakt mogelijk deel uit van een bijgebouw (structuur 5) dat zich ten zuiden van de kloosterkapel situeert, maar helaas ontbreekt verdere informatie over het meest noordwestelijke deel van het plangebied.Hoewel niet geheel duidelijk is of spoor 12 (structuur 10) een afvalkuil betreft dan wel een onderdeel van een kloostergracht vormde, uit de humeuze, vondstrijke vulling van dit spoor werd vondstmateriaal in primaire context verzameld dat aan het klooster gerelateerd kan worden.In het meest oostelijke deel van het plangebied kon de ligging van de kloostermuur (structuur 6) in kaart gebracht worden. Bovendien kwamen mogelijk funderingsresten van een deel van het poortgebouw aan het licht, waardoor de globale ligging van de oostelijke toegang tot het kloosterterrein gereconstrueerd kan worden. Tenslotte kwamen ook twee waterputten uit de 18de – 19de eeuw (structuren 8 en 9) aan het licht, waarvan één met het huidige pompornament in verbinding staat.De einduitwerking van dit onderzoek heeft zich toegespitst op het laatmiddeleeuwse kloostercomplex. Het aardewerk en glas uit spoor 12 omvatte zowel keukenafval als tafelwaar dat een licht werpt op de dagelijkse gebruiksvoorwerpen binnen het klooster. Enkele importstukken wijzen mogelijk op interregionale contacten. Ook het mortier- en maalsteenfragment in natuursteen maken deel uit van de materiële cultuur van de kloosterlingen.De meeste dierlijke resten zijn eveneens afkomstig uit spoor 12. Onder de zoogdierresten werd in deze context de aanwezigheid van volwassen runderen en schaap-geiten, jonge tot jongvolwassen varkens, en één konijn vastgesteld. Naast één botje van een eendachtige en vele eierschaalfragmenten kwamen uit de bodemmonsters veel visresten en schelpen van mossel, kokkel, oester en alikruik aan het licht. Al deze diersoorten hebben ongetwijfeld op het menu van de kloosterlingen gestaan. Hetzelfde geldt voor de resten van kabeljauwachtigen (kabeljauw en schelvis van middelgrote afmetingen), platvissen (schol en bot) en haring die vers werden aangevoerd. Naast zeevis werd ook één botje van een paling aangetroffen. De grote hoeveelheid verkoold graan (masteluin) uit de vulling van de waterkelder (structuur 1) wijst op de mogelijke verwerking van graan, productie van meel en het bakken van brood. Zowel tijdens de archeologische begeleiding als op het stort werden metaalvondsten verzameld, waaronder drie mesfragmenten, één ring, één spinlood en meerdere kledingaccesoires. Meerdere fragmenten van boekbeslag wijzen mogelijk op de aanwezigheid van een librije of bibliotheek. Uit historische bronnen blijkt dat er binnen de kloostergemeenschap een broeder zich bezighield met boekbinden en het herstellen van de missalen.De aanwezigheid van enkele menselijke botfragmenten in los verband vormen een aanwijzing dat er mogelijk binnen het plangebied, zij het in de pandhof, pandgang of in de nabijheid van de kloosterkapel, intacte inhumaties aanwezig zijn.