Over de oudste perceleringsstructuur valt op basis van de resultaten van het archeologisch onderzoek weinig zinnigs te zeggen. Mede vanwege het feit dat niet verdiept is tot op de natuurlijke bodem, zijn geen perceleringssloten of andere sporen die samenhangen met perceelsscheidingen aangetroffen. Zeker is dat het gebied, net als de rest van de binnenstad van Hoorn, tijdens de ontginning is verkaveld met sloten die OW waren georiënteerd. Het eerste gebouw dat op het perceel verscheen, stond evenwijdig aan de Gortsteeg en daarmee aan de bebouwing van het Achterom. Dit is de richting van de ontginningspercelen. De Westerdijk volgde als inlaagdijk deze richting niet. De huizen die op de Westerdijk werden gebouwd en niet, zoals het eerste gebouw, als werkplaats of schuur op het achtererf van de huizen aan het Achterom, kwamen haaks op deze dijk te staan. De perceleringsstructuur wijzigde hierdoor. Dit heeft zich vermoedelijk in de 17de eeuw voorgedaan, getuige historische kaarten uit die tijd waarop valt te zien dat de Westerdijk volledig was bebouwd.Vondsten uit de 15de eeuw zijn vrijwel niet gedaan. Een van de weinige vondsten is een zilveren munt uit 1455-1496, maar deze is waarschijnlijk pas in de 16de eeuw in de bodem beland. Keramische vondsten uit de 15de eeuw ontbreken, met uitzondering van een fragment van een pijpaarden heiligenbeeldje dat op de stort is gevonden. Over de materiële cultuur in de 15de eeuw kunnen dus geen uitspraken worden gedaan.Uit de 16de eeuw dateert veel vondstmateriaal. De vondsten komen uit ophogingslagen en enkele afvalkuilen. Opvallend is dat de keramiek voor het overgrote deel rood- en witbakkend aardewerk is. Slechts een kleine hoeveelheid steengoed en enkele scherven Werra- en Weseraardewerk zijn aangetroffen. Bijzondere keramieksoorten die als duur in de 16de eeuw kunnen worden bestempeld, ontbreken volledig. Tussen het 16de-eeuwse afval bevindt zich geen glaswerk. De metaalvondsten laten het gangbare 16de-eeuwse materiaal zien. Ook hier ontbreken vondsten die als een uiting van iets meer luxe kunnen worden beschouwd, zoals bijvoorbeeld tinnen kinderspeelgoed. Kortom: het vondstmateriaal uit de 16de eeuw toont een doorsnee tot arm spectrum. Een uitzondering op dit beeld vormt een stuk van een gietijzeren haardplaat uit 1593. Dit is bij opgravingen geen gewone verschijning. Ten aanzien van de periode 17de/18de eeuw moeten enkele conclusies worden getrokken die bij aanvang van het onderzoek niet waren voorzien. Perceel 11-13 is volledig onderzocht. Vermoedelijk is dit pand omstreeks 1625-1650 afgebroken. Vanaf dat moment tot omstreeks 1850 zijn totaal geen sporen die samenhangen met bebouwing aangetroffen. Wel is een afvallaag teruggevonden met vondstmateriaal uit die periode en een zandig loopniveau. Op archeologische gronden kan niet anders worden geconcludeerd dan dat het perceel onbebouwd was. Over de percelen Westerdijk 15 en 17 kunnen geen conclusies worden getrokken. Perceel 17 kon in het geheel niet worden onderzocht omdat deze zone zich te dicht bij het belendende pand bevond. De bodem van perceel 15 bleek zwaar verstoord door de 19de- en 20ste-eeuwse bouw. Op de kaart van Velius uit 1615 is de oostzijde van de Westerdijk vanaf de Gelderse Steeg tot aan de Westerpoort volledig bebouwd. Dit beeld blijft hetzelfde op latere kaarten. Sporen van deze bebouwing werden bij het onderzoek verwacht, maar zijn dus niet aangetroffen. Dit is in tegenspraak met de stadsplattegronden, maar in overeenstemming met het beeld dat uit het verpondingsregister van 1733 naar voren komt: op de Westerdijk was geen aaneengesloten bebouwing aanwezig, maar stonden verspreid kleine gebouwtjes. De stadsplattegronden geven de situatie zeer waarschijnlijk dus niet juist weer.Over de materiële cultuur uit de 17de eeuw kan op basis van slechts één complex iets worden gezegd, namelijk een afvalkuil met vondstmateriaal uit het tweede kwart van de 17de eeuw. Opvallend in deze kuil zijn enkele Italiaanse producten en een Portugese scherf. Uit de kuil komt een nagenoeg compleet bordje van Italiaans Ligurisch witte faience. Hoewel complete vondsten in Hoorn zelden voorkomen, is het de vraag of dit bordje in die tijd als duur kan worden bestempeld. Het behoort tot het Italiaanse massagoed. Hetzelfde geldt voor de scherven Ligurische berrettino-faience die uit de kuil komen. Opvallender is het fragment van een Portugees bord dat op basis van het decor binnen de Portugese importstukken in Holland als vroeg kan worden aangeduid. De neiging bestaat al snel het complex op basis van deze vondsten als rijk te bestempelen. Hier is het een en ander tegen in te brengen. Het is de vraag in hoeverre deze importstukken goede gidsfossielen voor sociale status zijn. Waarschijnlijk vormen Chinees kraakporselein en glaswerk een betere indicatie van sociale welstand in deze periode. Beide categorieën ontbreken volledig. Wellicht moet de conclusie worden omgedraaid en worden gesteld dat ook in armere delen van de stad Italiaanse en Portugese stukken voorkomen. In een havenstad waren veel inwoners direct of indirect bij de scheepvaart op het Mediterrane gebied betrokken waren, is dit niet heel verwonderlijk.Bij het onderzoek is het afval van een pottenbakkerij gevonden en de pottenbakker blijkt bij nadere bestudering van de historische bronnen wel degelijk traceerbaar. De opgraving verschaft dus waardevolle informatie voor de aardewerkproductie in Hoorn in de 16de en 17de eeuw.
West-Friese Archeologische Rapporten 30