Gespecificeerde archeologische verwachtingUit de verzamelde aardwetenschappelijke gegevens blijkt dat in het (Laat-)Paleolithicum het plangebied binnen het dekzandlandschap lag. Dekzandafzettingen liggen op grotere diepte, tussen circa 6 à 7 m -mv. Met het stijgen van de zeespiegel trad er een vernatting van het plangebied op en tussen 8000 tot 6000 jaar geleden (tussen 7000 en 5000 jaar voor Chr., Mesolithicum) vond er veenvorming plaats. Deze veengroei ging door tot aan de 11e eeuw na Chr. Het veenlandschap bood de mens eigenlijk alleen gelegenheid om te jagen. Resten van dergelijke activiteiten zijn in de omgeving van het plangebied tot op heden niet aangetroffen. Daarnaast betreft dergelijke resten ruimtelijk gezien wel zeer beperkte fenomenen. Voor bewoning was het veengebied niet gunstig, wellicht met uitzondering van de hoogste delen van de gevormde veenkoepels. Deze veenkoepels waren vooral aanwezig daar waar nu grote plassen voorkomen, zoals de Vinkeveense Plassen ten noorden van het plangebied. Het plangebied ligt op aanzienlijke afstand van in de gemeente Stichtse Vecht aanwezige stroomgordels/meandergordels die vanaf de Vroege-IJzertijd actief zijn geweest. Verwacht wordt dat er in het plangebied niet tot nauwelijks een afdekkende laag komklei voorkomt of heeft voorgekomen.Vanaf de 11e eeuw na Chr. wordt in het gebied gestart met het winnen van het veen (turf, brandstofvoorziening) en het verdere ontginnen van het gebied ten behoeve van agrarische doeleinden. Bewoning ontstond ter plaatse van de ontginningsassen. Er zijn geen aanwijzingen dat het plangebied binnen een dergelijke ontginningsas ligt en wordt zo ook niet aangegeven op de archeologische verwachtingskaart van de gemeente Stichtse Vecht. Tevens is door het winnen van het veen de oorspronkelijke top van het veenpakket niet meer aanwezig, dus eventueel voorheen aanwezige archeologische resten zullen dan ook verwijderd zijn. Na de bedijking maakt het plangebied deel uit van de polder Oud-Aa. Geraadpleegd historisch kaartmateriaal duidt erop dat het plangebied en omgeving voor lange tijd alleen in gebruik is geweest als grasland. Bouwwerkzaamheden in de directe omgeving is van vrij recente datum (2e helft van de 20e eeuw). Archeologische resten zijn tot op heden in de omgeving van het plangebied niet aangetroffen. Daarbij dient wel gemeld te worden dat in de directe omgeving van het plangebied geen archeologische booronderzoeken of gravende onderzoeken zijn uitgevoerd. Op basis van bovenstaande uitgangspunten is de archeologische verwachting voor resten uit alle archeologische perioden laag. Archeologische resten uit de periode (Laat-)Paleolithicum worden op grotere diepte verwacht in de (top van de) dekzandafzettingen. Deze afzettingen zullen door de geplande bodemingreep in ieder geval niet worden verstoord. Van het oorspronkelijke veenpakket is waarschijnlijk een groot deel afgegraven/gebaggerd ten behoeve van de veenwinning. Wellicht dat in het resterende en oudste deel van het veenpakket nog archeologische resten kunnen worden verwacht uit het Mesolithicum tot mogelijk de Bronstijd. Uit de perioden IJzertijd t/m Vroege-Middeleeuwen (voor de 11e eeuw) worden geen archeologische resten meer (in situ) verwacht, waardoor voor deze perioden dan ook geen sprake meer is van een archeologische verwachting. Voor de perioden Vroege-Middeleeuwen (vanaf de 8e eeuw) t/m Nieuwe tijd worden eventueel aanwezige archeologische resten verwacht in de top van het resterende veenpakket of een eventueel aanwezige afdekkende laag komkleiafzettingen (wordt eigenlijk niet verwacht).Het archeologisch onderzoek is feitelijk gericht op de uitbreiding langs de lengtezijde van het noordoostelijke deel van de bestaande schuur en ten zuidwesten van de bestaande veestal. Deze terrein-delen zijn tot op heden onbebouwd en alleen in agrarisch gebruik geweest. Hierdoor mag in eerste instantie verwacht worden dat de bodem ter plaatse, afgezien van de bouwvoor, minimaal verstoord is. Van de bestaande veestal is bekend dat deze geheel onderkelderd is tot circa 150 cm -mv. De on-derzijde van de mestkelders reiken zeer waarschijnlijk tot minimaal aan de top of in de getijdeafzettingen van het Laagpakket van Wormer. Eventueel voorheen aanwezige archeologische resten uit de perioden vanaf het Laat-Neolithicum zullen zeer waarschijnlijk niet meer intact aanwezig zijn of zijn weggegraven.AdviesOp grond van de resultaten van het archeologisch bureauonderzoek blijkt dat het plangebied niet een landschappelijke ligging heeft gehad dat aantrekkelijk was voor bewoning. Het plangebied heeft dan ook een lage verwachting op het aantreffen van archeologische indicatoren. Daarnaast heeft binnen het plangebied veenwinning plaatsgevonden, waardoor er voor de perioden IJzertijd t/m Vroege-Middeleeuwen (voor de 11e eeuw) de lage archeologische verwachting bijgesteld dient te worden naar geen verwachting. Daarom adviseert Econsultancy om voor het plangebied geen aanvullend onderzoek te laten uitvoeren en is er wat betreft de archeologie dan ook geen belemmering om het plangebied vrij te geven voor de voorgenomen ontwikkeling. Het is echter nooit volledig uit te sluiten dat binnen het onderzochte gebied toch nog archeologische resten voorkomen. Hierdoor blijft de archeologische meldingsplicht echter bestaan. Mochten tijdens de graafwerkzaamheden toch archeologische resten worden aangetroffen, dan dient dit onverwijld aan het bevoegd gezag, de gemeente Stichtse Vecht, te worden gemeld.
Date Accepted: 2015-08-07