In opdracht van de heer M van der Tuin van SVDT Participations te Bergen heeft Ingenieursbureau Oranjewoud B.V. op 9 november 2011 een inventariserend archeologisch veldonderzoek door middel van proefsleuven uitgevoerd binnen het plangebied aan de Vijverlaan nr. 7 te Bergen. De aanleiding voor het archeologisch onderzoek is het voornemen om binnen het plangebied een nieuwe woning met onderliggende parkeerkelder te realiseren. Hierbij kunnen eventueel aanwezige archeologische resten worden aangetast of vernietigd. In dit kader is in september en oktober 2011, in opdracht van SVDT Participations te Bergen en conform het gemeentelijk beleid, door Ingenieursbureau Oranjewoud BV een archeologisch vooronderzoek bestaande uit een bureauonderzoek gevolgd door een verkennend booronderzoek uitgevoerd. Op basis van het bureauonderzoek werd verwacht dat zich binnen het plangebied een door jong duinzand afgedekte strandwal zou bevinden. Tevens werd verwacht dat zich hierin archeologische resten zouden kunnen bevinden. Daarnaast werd rekening gehouden met een zekere mate van bodemverstoring als gevolg van agrarische werkzaamheden in het verleden en de bouw en sloop van bebouwing. Het veldonderzoek heeft aangetoond dat binnen het plangebied in ieder geval sprake is van een deels verstoord (en deels opgehoogd) pakket jong duinzand, dat mogelijk overgaat in kalkloos strandwalzand. De waargenomen bodemverstoring reikt tot circa 1,0 m - mv, en er zijn geen aanwijzingen gevonden voor de aanwezigheid van archeologische resten. Op basis van de resultaten van het veldonderzoek is door Oranjewoud geadviseerd om het plangebied tot 1,0 m - mv vrij te geven ten gunste van de voorgenomen ontwikkeling en de diepere graafwerkzaamheden, die gepaard zullen gaan met de aanleg van de parkeerkelder, archeologisch te begeleiden. Vanwege het feit dat de opdrachtgever het terrein inclusief benodigde vergunningen op zeer korte termijn wil verkopen, is in overleg met de opdrachtgever besloten het terrein in plaats hiervan middels een proefsleuvenonderzoek nader te onderzoeken. Voor aanvang van het veldonderzoek is een Programma van Eisen (PvE) opgesteld door P.C.Teekens en I. Vossen, beide werkzaam bij Oranjewoud.1 Dit PvE is vervolgens goedgekeurd door de Cultuurcompagnie Noord-Holland in de persoon van mevrouw C. Nyst.2 Op 22 november 2011 en 9 december 2011 heeft de heer T. de Ridder van De Ridder Archeologisch Bureau, namens het Cultureel Erfgoed Noord-Holland (De Cultuurcompagnie), het onderstaande rapport (revisie 00 - 02) beoordeeld ten behoeve van het maken van een (pre)selectieadvies. De betreffende opmerkingen zijn verwerkt, onduidelijkheden zijn verholpen en de onderbouwing van het advies is verbeterd. Ook zijn de opmerkingen op het evaluatierapport hierin verwerkt. Het proefsleuvenonderzoek is grotendeels3 conform de in het PvE gestelde eisen, en het hierop gebaseerde Plan van Aanpak (PvA)4 alsmede de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie KNA, versie 3.2) uitgevoerd. Op basis van zowel het bureauonderzoek almede het daarop volgende booronderzoek, luidde de verwachting dat de eerste 0,75 à 1,0 m van het bodemprofiel zijn verstoord. Daarnaast werd verwacht dat hieronder nog eventuele archeologische resten aanwezig zouden kunnen zijn. Tenslotte kon niet met zekerheid worden vastgesteld of er binnen het plangebied sprake was van duin- of strandwalafzettingen. Het proefsleuvenonderzoek heeft aangetoond dat in ieder geval de onverstoorde ondergrond tot de strandwal of haakwal van Bergen gerekend kan worden. Ook is bevestigd dat het bovenste gedeelte van het bodemprofiel is verstoord. Tenslotte is in overeenstemming met de verwachtingen een deels intact laat middeleeuwse / nieuwe tijdse cultuurlaag (oude A-horizont) aangetroffen, waaronder zich een aantal noord- zuid lopende sporen bevinden die samenhangen met het agrarische gebruik van het gebied. Dergelijke sporen zijn niet onbekend in de regio, en bevestiging slechts het feit dat het gebied is ontgonnen en in gebruik is genomen voor de landbouw. Oudere resten werden echter niet aangetroffen (tot maximaal 2,3 m - mv). Aanbevelingen Op basis van de resultaten van het veldonderzoek wordt aanbevolen om het plangebied tot de maximale ontgravingsdiepte van 2,3 m - mv vrij te geven ten gunste van de voorgenomen ontwikkeling, en wel om de volgende redenen: -De vindplaats kan conform de waarderingscriteria als niet behoudenswaardig worden bestempeld; -Er zijn met uitzondering van de beschreven resten geen (oudere) resten aangetroffen binnen de maximale ontgravingsdiepte van 2,3 m - mv, en deze worden gezien de diepteligging en verstoring als gevolg van de werkput ook niet verwacht. -Werkput 1 is aangelegd ter plaatse van de te graven kelder; de aangetroffen archeologische resten zijn hier reeds verstoord door de genoemde verdieping; -De voorgenomen ontgraving ter hoogte van werkput 2, is komen te vervallen; Reactie en advies bevoegde overheid: Op 13 december 2011 heeft de heer T de Ridder namens het Cultureel Erfgoed Noord-Holland (de Cultuurcompagnie) laten weten5 het bovenstaande advies deels over te nemen voor wat betreft de vrijgave van de zone ter hoogte van werkput 1 (tot 2,3 m - mv), maar dat nader archeologisch onderzoek naar de aangetroffen laagte in werkput 2 zou moeten plaatsvinden als de voorgenomen graafwerkzaamheden hier dieper dan 1,0 m - mv reiken (tot in de genoemde venige laag, zijnde 1,33 à 1,39 m - mv, en rekening houdend met een veiligheidsmarge). Samenvattend luidt het (pre)selectie-advies dus als volgt: 1. het plangebied ter hoogte van werkput 1 kan tot op een diepte van 2,3 m - mv worden vrijgegeven; 2. het plangebied ter hoogte van werkput 2 kan worden vrijgegeven tot 1,0 m - mv. Bij diepere graafwerkzaamheden dient hier nader onderzoek te worden uitgevoerd. Ook voor vrijgegeven (delen van) plangebieden bestaat altijd de mogelijkheid dat er tijdens graafwerkzaamheden toch losse sporen en vondsten worden aangetroffen. Het betreft dan vaak kleine sporen of resten die niet door middel van een booronderzoek kunnen worden opgespoord. Op grond van artikel 53 van de Monumentenwet 1988 dient zo spoedig mogelijk melding te worden gemaakt van de vondst bij de Minister (de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed: ARCHIS-meldpunt, telefoon 033- 4227682). Een vondstmelding bij de gemeentelijk of provinciaal archeoloog kan ook.