De archeologische vindplaats die het onderwerp is van deze studie ligt op een terrein met het toponiem ‘De Woerd’. De vindplaats bevindt zich in de gemeente Kesteren, langs de noordzijde van de rijksweg A15 in het tracé van de Betuweroute. De complete vindplaats beslaat aanmerkelijk meer ruimte dan het tracé van de Betuweroute aansnijdt. Fysisch-geografisch onderzoek heeft aangetoond dat de vondstverspreiding die de vindplaats markeert zich naar het zuiden voortzet. Het deel van de vindplaats dat verstoord wordt door de aanleg van de spoorlijn is opgegraven, het resterende deel blijft behouden. De vindplaats is gesitueerd op oever- en beddingafzettingen van een verlande rivier, die tot in de Late Bronstijd waterhoudend is geweest. De nabijgelegen woonplaatsen uit de Bronstijd zullen besproken worden in het standaardrapport van Kesteren-Lienden en -Woonwagenkamp. Na de Midden-Bronstijd was de rivier volledig verland, waarna de dichtgeslibde bedding toch nog eens werd opengereten door crevassegeulen vanuit een iets zuidelijker gesitueerde rivierarm. Er vormden zich crevasseafzettingen op de voormalige oeverafzettingen en belendende komafzettingen. De stroomrug en crevasses markeerden drogere en hogergelegen zones te midden van de omringende drassige gronden. Hierop vestigden zich mensen in de vijfde eeuw v. Chr. De IJzertijdbewoning duurde tot de derde eeuw v. Chr. Deze bewoning uit de Midden-IJzertijd was onverwacht. Op grond van eerder uitgevoerd prospectieonderzoek en een kleinschalige proefopgraving was geconcludeerd dat het terrein plaats bood aan een nederzettingsterrein uit de Romeinse tijd, met mogelijk een oorsprong in de Late IJzertijd. Vooral dat laatste aspect zou bijzonder zijn, omdat er tot op heden in Nederland weinig sites zijn die de incorporatie documenteren van Late-IJzertijdnederzettingen in de veranderde sociaal-economische structuren van het Romeinse Rijk. Het onderzoeksprogramma concentreerde zich derhalve aanvankelijk op het analyseren van deze overgang en van de rol die de nederzetting innam in het door de Romeinse politiek gedomineerde nederzettingssysteem langs de limes. Het ontbreken van de Late IJzertijd is aanleiding geweest om het onderzoeksprogramma te verleggen. De sporen uit de Midden-IJzertijd behoren toe aan een zogenaamde palenzwermnederzetting: een concentratie van paalsporen die o.a. de resten zijn van spiekers. Eenduidige plattegronden van de voor deze periode typerende woonstalhuizen zijn hierin nauwelijks of niet te onderscheiden.De kennis van IJzertijdnederzettingen in onze streken is vooral gebaseerd op de interpretatie van opgravingsresultaten op de zuidelijke en noordoostelijke zandgronden en de westelijke veenkleigronden. Deze interpretatie schetst een beeld van verspreide bewoning, bestaande uit solitaire huishoudens die elk zelfvoorzienend waren in hun voedselproductie. Deze boerderijen werden met regelmaat op een andere plek herbouwd. Dit nederzettingsmodel is bekend geworden onder de noemer ‘zwervende erven’.De palenzwermnederzettingen laten zich moeilijk onderbrengen in het bewoningsmodel van de zwervende erven. Het is de vraag in hoeverre de concentratie van paalsporen heeft toebehoord aan een bewoning die slechts één generatieheeft geduurd. Het is denkbaar dat in het vochtige rivierengebied de mogelijkheden om regelmatig nieuwe woonplaatsen in te richten beperkt waren. Ook kan het zijn dat het rivierengebied uitnodigde tot agrarische specialisatie in de vorm van veeteelt, hetgeen gepaard is gegaan met een andere nederzettingsvorm. In het licht van deze discussie heeft het onderzoek naar de Midden-IJzertijdnederzetting in Kesteren zich vooral gericht op de agrarische voedselvoorziening. De conclusie van het laatstgenoemde onderzoek is dat de IJzertijdboeren van Kesteren-De Woerd gemengde landbouw bedreven. Vooral runderen bepaalden het aanzicht van de veeteelt, en op de akkers werden voornamelijk gerst en emmertarwe geoogst. Naast de talloze spiekers zijn weliswaar geen eenduidige plattegronden aan te wijzen, maar enkele paalsporenconfiguraties lijken toch het relict van woonstalhuizen, waardoor het vermoeden rijst dat sprake is geweest van een meer plaatsgebonden erf met enkel fasen van herbouw. Aan de noordzijde werd de IJzertijdnederzetting begrensd door een greppel, een ongebruikelijk fenomeen voor deze periode.In de sporen van de nederzetting uit de Romeinse tijd waren huisplattegronden veel makkelijker aan te wijzen. De bewoning startte in de decennia rond de jaartelling en duurde tot in de eerste decennia van de derde eeuw. De nederzetting zal waarschijnlijk hebben bestaan uit een aantal gelijktijdige huizen. De opgraving heeft ten minste vijf huislocaties aangesneden uit meerdere perioden. Het oudste huis is duidelijk een woonstalhuis, terwijl een jonger huis waarschijnlijk geen staldeel had. Het is niet uit te sluiten dat het ontbreken van een staldeel samenhangt met Romeinse invloed. Al vanaf de eerste decennia van de eerste eeuw toont de materiële cultuur veel Romeinse voorwerpen van aardewerk en metaal, en ook glas is niet uitzonderlijk. In de plattegronden van bijgebouwen lijkt ook een onmiskenbare acceptatie te zijn van Romeinse bouwwijzen, zoals horreumachtige spiekers.Het is een uitdagende gedachte de relatief vroege Romeinse invloed in Kesteren in verband te brengen met het verdrag dat de Romeinen hadden gesloten met de Bataven, het volk dat deze streken bewoonde. De bewoners van deze nederzetting zijn echter wel trouw gebleven aan bepaalde eigen tradities. Huizen werden nog altijd gebouwd met hout, riet, klei en mest, gemengde landbouw voorzag grotendeels in de eigen voedselbehoefte en naast het gedraaide aardewerk werd nog veelvuldig het eigen handgevormd aardewerk gebruikt. Hoewel ingrediënten en spullen uit de Romeinse keuken hun weg vonden naar de vindplaats, kan niet worden gesproken van een Romeins getint dieet. De gevonden objecten die van buiten deze nederzetting moeten zijn geïmporteerd, werden verkregen in een netwerk van complexe interacties.De rol van geld was beperkt, er zijn slechts weinig munten gevonden. De meeste goederen zullen zijn verkregen door uitwisseling van diensten en zelfgeproduceerde waar. In deze agrarische nederzetting lag de nadruk op veeteelt, met name de fok van runderen en paarden. Met de gehouden dieren, hun zuivelproducten en leer werden wellicht schattingen betaald, maar ze konden ook worden aangeboden aan de Romeinse troepen langs de limes in ruil voor fibulae, vaatwerk, wijn, olie, glas en dergelijke.Omdat niet de gehele nederzetting is opgegraven, is de einddatering van de nederzetting onzeker. Het jongste materiaal dateert uit de eerste decennia van de derde eeuw. Er zijn redenen te veronderstellen dat de omgeving drassiger is geworden. Het is evenwel mogelijk dat nieuwe huisplaatsen iets zuidelijker werden aangelegd, midden op de stroomrug. Het onderzoek op Kesteren-De Woerd heeft veel geheimen prijsgegeven van de voormalige bewoning, maar er is nog veel om over na te denken. Dit standaardrapport zal daartoe zeker aansporen.
RAM 82