In de twee proefsleuven zijn in totaal zes sporen aangetroffen: twee sloten/greppels, drie paalkuilen en één kuil. De sloten/greppels hebben gediend als perceelscheidingen en hoogstwaarschijnlijk met name ter afwatering van het terrein.In plangebied zijn geen vondsten aangetroffen, behalve in één greppel (S4). In de vulling 1 zijn twee stuks sterk geërodeerde metaalvondsten aangetroffen die niet meer gedetermineerd kunnen worden. Verder zijn er ook nog twee scherven van blauwgrijs handgevormd Elmpter waar aangetroffen. Het betreft een scherf van een onbekende vorm en is te dateren tussen 1150-1400 na Chr. De scherf in vulling 3, vondstnummer 3, betreft een randfragment van een amfoor of voorraadvat en dateert tussen 1200-1400 na Chr. Op basis van deze vondsten zou de sloot/greppel in de Late-Middeleeuwen dateren. Dit is echter discutabel. In het gehele plangebied is een dik plaggendek aangetroffen. Een plaggendek ontstaat door ophoging met materiaal uit de potstal. Vanaf de Middeleeuwen legde de boeren een potstal (een verdiepte vloer in het stalgedeelte) aan voor hun vee. De potstal werd gevuld met bosstrooisel/organisch materiaal aangevuld met afgestoken (heide)plaggen dat zich vermengde met dierlijke mest. Ook stadsvuil/dorpsvuil, zoals kapotte aardewerkobjecten, werden vermengd met het organisch materiaal en mest. De boeren verspreidde dit materiaal over de akkers om de grond vruchtbaarder te maken. De objecten die in het organisch materiaal/mest terecht zijn gekomen, liggen nu in secundaire context. Dit proces heeft vaak over enkele eeuwen plaatsgevonden. Door het herhaaldelijk ploegen van de bodem en het dichtgooien van greppels/sloten met grond uit de omgeving, kan ouder materiaal in een jongere context terecht komen, zoals laatmiddeleeuwse scherven in een greppel/sloot uit de Nieuwe tijd.