Tijdens de opgraving van het terrein Veldzicht kwamen verschillende archeologische grondsporen en structuren aan het licht. Kenmerkend voor de opgraving Veldzicht was de aanwezigheid van de Romeinse weg. Het ging om twee wegen die op vrijwel dezelfde plaats waren aangelegd. De wegen waren opgebouwd uit verticaal geplaatste houten palen die twee parallelle rijen vormden. Tussen de palenrijen was grond gestort, waarop een met schelpen verhard wegdek was geconstrueerd. De weg was op een kunstmatig dijkje aangelegd. Aan weerszijden van deze dijk lagen schuin aflopende taluds die het dijklichaam ondersteunden. De wegen waren gemiddeld 42 m breed (exclusief de taluds) en konden over een lengte van ongeveer 80 m worden gevolgd in een kaarsrechte noordwest-zuidoost georiënteerde lijn. Zeer opmerkelijke palenrijen zijn aangetroffen in het zuidelijke gedeelte van de weg. Het gaat allereerst om een rijtje palen dat dwars over de weg was geplaatst. De palen stonden parallel aan een rij aan de oostkant, die over een afstand van ca. 25 m kon worden gevolgd. Die laatstgenoemde rij palen boog eerst van de weg af en liep er vervolgens parallel aan. Vermoedelijk diende de rij als beschoeiing van een verbreed dijklichaam of dam om de weg over de verlande restgeul te doen verlopen. Het is niet uitgesloten dat beide rijen palen in een later stadium onderdeel uitmaakten van een omlegging van de Romeinse weg. Een exacte datering van de eerste weg op Veldzicht is momenteel niet te geven. Ze moet ergens tussen 39/40 en 90 n.Chr. liggen, maar vermoedelijk dicht bij de stichtingsdatum van het castellum. Tussen 90 en 100 n.Chr. vonden herstelwerkzaamheden aan de weg plaats, getuige een aan de oostzijde van de weg toegevoegde rij palen, waarvan er één dendrochronologisch is onderzocht. De tweede weg werd in het eerste kwart van de tweede eeuw vervaardigd, om precies te zijn in het jaar 124 n.Chr. De tweede-eeuwse weg verving de eerste fase en werd op vrijwel dezelfde plaats aangelegd. Het is goed voorstelbaar dat de oude weg na ongeveer 75 jaar aan vervanging toe was. Die vervanging had bovendien een veel directere reden, namelijk de erosie van de weg op het Marktveld. Daar vond namelijk in 122-123 n.Chr. een overstroming plaats waardoor grote gedeelten van de oude weg werden verspoeld. Daarmee werd het noodzakelijk om een nieuwe weg te bouwen op het Marktveld; vermoedelijk vervingen de Romeinen meteen het hele tracé, van het castellum tot De Woerd. Ten westen van de weg werden nauwelijks archeologische sporen uit de Romeinse tijd aangetroffen. Deze zone bestond uit een laaggelegen komgebied en was blijkbaar ongeschikt voor bewoning. Direct ten oosten van het wegtracé werden wel veel bewoningssporen aangetroffen. Binnen de grote hoeveelheid paalkuilen, kuilen en greppels zijn de sporen van enkele huisplattegronden herkend. Het gaat om een aantal eenschepige gebouwen van ca. 6 x 15 m. De gebouwen stonden naast elkaar en waren met een korte zijde naar de weg gericht. Ze dateren op zijn vroegst uit het midden van de tweede eeuw. Naast de sporen van gebouwplattegronden werden vier kuilen ontdekt waarin begravingen zijn aangetroffen. In drie van de vier gevallen ging het om de inhumatie van een paard. De vierde begraving betrof de restanten van een menselijke crematie. Een heel andere kuil is getypeerd als waterput met een beschoeiing van vlechtwerk. Hoewel er nauwelijks houtresten aanwezig waren, was de ingraving van de kuil nog goed herkenbaar als waterput. De overige kuilen zijn niet nader te typeren.Verder werd er nog een opmerkelijke greppel aangetroffen. Deze had een noordoost-zuidwest oriëntatie en oversneed alle Romeinse sporen. Op basis daarvan wordt de greppel opgevat als het jongste spoor op het onderzochte terrein. Hoewel er alleen Romeins vondstmateriaal in gevonden werd, dateert de greppel vermoedelijk toch uit de post-Romeinse periode.De landschappelijke situatie was sterk bepalend voor de ontwikkeling van de bewoning in het gebied. Naast de Rijn vormde het water uit de verschillende kreken een bedreiging voor de bewoning op het terrein. De kreken maakten onderdeel uit van het estuarium waarbinnen zowel de invloed van het zoete Rijnwater als het zoute getijdenwater merkbaar waren. De Romeinen wilden de dreiging van het water het hoofd biedeb door het gebied te beschermen middels beschoeiingen. Aldus ontstond een afgebakende zone tussen de Romeinse weg en een opgevulde restgeul. Dit beschoeide gebied is in twee fasen aangelegd (perceel I en perceel II) en bewoond.De geomorfologische opbouw van het bewoonbare perceel laat zich slechts op enkele plaatsen eenvoudigweg omschrijven als oeverafzettingen op kronkelwaardafzettingen. Naast deze natuurlijke afzettingen zijn er antropogene lagen teruggevonden: verrommelde, door mensenhand gevormde lagen waarmee het terrein was opgehoogd.Blijkbaar volstonden de ophogingslagen en beschoeiingen op den duur niet, getuige de destructieve werking die de getijdenkreken hadden op de weg en het perceel.Omstreeks het einde van de tweede eeuw kwam er een eind aan de bebouwing op het terrein. Er zijn nog enkele derde- en vierde-eeuwse sporen aangetroffen, w.o. een beschoeiing. Gezien de aardewerkvondsten is het perceel moet het perceel echter vrij snel in onbruik zijn geraakt en uiteindelijk geheel vervallen.