De heer Pieter de Jong vertelt dat hij tijdens de bezetting in het foeragebedrijf van zijn vader werkte. Op een gegeven moment kreeg hij een oproep om in Duitsland te gaan werken en dook hij onder. In 1943 werd hij gearresteerd voor het - vermeend - stelen van een schaap (op verzoek van de Dortse illegaliteit). Dit dier was bestemd als voedsel voor een aantal ondergedoken Joodse burgers in Dordrecht. De Jong werd naar het politiebureau in Dordrecht gebracht. Daar werd hij door een knokploeg bevrijd. Een paar maanden later werd hij - in het bezit van een vervalst persoonsbewijs - opnieuw opgepakt en naar kamp Amersfoort gestuurd. Wederom kwam hij vrij, maar nog diezelfde dag werd hij alsnog gearresteerd en voor de tweede keer naar Amersfoort gebracht. Na vier weken werd hij op transport gesteld naar Neuengamme. Daar werkte hij in het buitenkamp Husum.Vervolgens werd hij naar Buchenwald getransporteerd en tewerkgesteld in buitenkamp Hadmersleben. Hij werkte respectievelijk als corveeër, bij de aanleg van Panzergraben en een betonweg, en als draaier. Het leven in de kampen ervoer hij als extreem zwaar. De Jong vertelt over de levensomstandigheden en de gruwelijkheden.Het lukte hem te ontvluchten tijdens een dodentransport. Hij liftte terug naar Nederland. Eenmaal thuis aangekomen, ondervond hij weinig begrip voor wat hij meegemaakt.
Date Submitted: 2015-03-02