In opdracht van Aannemingsbedrijf Verburg heeft IDDS Archeologie in mei en juni 2011 een archeologisch bureauonderzoek en een inventariserend veldonderzoek (IVO), verkennende fase, uitgevoerd aan de Oud Bodegraafseweg 105 in Bodegraven, gemeente Bodegraven-Reeuwijk. De aanleiding voor dit onderzoek is de aanvraag van een omgevingsvergunning activiteit bouwen voor de aanleg van een loods. Graafwerkzaamheden ten behoeve van deze ontwikkeling zullen zorgen voor een bodemverstoring tot een diepte van maximaal 10,0 tot 12,0 m beneden maaiveld. Deze verstoring is het gevolg van het gebruik van 90 funderingspalen. De kans bestaat dat eventueel aanwezige archeologische waarden hierdoor verstoord dan wel vernietigd zullen worden.Uit het bureauonderzoek is gebleken dat het plangebied is gelegen op een rivier-inversierug binnen het westelijk veengebied. De rivier-inversierug is van een crevasse ten zuiden van de hoofdbedding van de Oude Rijn. Een crevasse is een tijdelijke zijgeul die bij een hoge rivierafvoer is ontstaan. De crevasse dateert van vóór de bedijking, toen de Oude Rijn nog actief was en lijkt, op grond van de beschikbare data, te zijn ontstaan vanaf de 7de eeuw voor Chr. of pas later, vanaf de 3de eeuw na Chr. Het plangebied ligt direct ten zuidwesten van een oude veenstroom, genaamd de Oude Bodegrave, dat waarschijnlijk een restant is van een crevassegeul. Op de afzettingen van de crevasse kan in het verleden menselijke activiteit in de vorm van bewoning, begraving of ander landgebruik hebben plaatsgevonden. Dit soort resten dateren gezien de vorming van de crevasse vanaf de Vroege-IJzertijd of de Laat-Romeinse tijd. Resten uit de Romeinse tijd zijn ook in de omgeving van het plangebied aangetroffen. Uit de bodemkaart is gebleken dat in de ondergrond van het plangebied een liedeerdgrond of weideveengrond aanwezig kan zijn. Dit betekent dat er zich in de ondergrond van het plangebied mogelijk een toemaakdek bevindt. Een dergelijk dek is opgebracht en bestaat uit een mengsel van stalmest, stadsafval en bagger. Uit historische bronnen is bekend dat het veengebied waarin het plangebied zich bevindt vanaf de Late-Middeleeuwen is ontgonnen vanaf de veenstroom de Oude Bodegrave. Op basis van historisch kaartmateriaal is te zien dat langs de Oude Bodegrave bewoning plaatsvindt vanaf in ieder geval de 16de eeuw. In het plangebied zelf heeft in ieder geval bewoning plaatsgevonden vanaf het begin van de 19de eeuw. Op basis van kadastrale gegevens lag hier toentertijd een huis, schuur en erf. Het minuutplan uit 1811-1832 geeft aan dat gebouwen zich mogelijk gedeeltelijk binnen het plangebied kunnen hebben bevonden. Ook op later kaartmateriaal is te zien dat het plangebied bebouwd is geweest. Uit het veldonderzoek is gebleken dat in de ondergrond van het plangebied mogelijke crevasseafzettingen aanwezig zijn. Bewoning kon echter niet direct op deze afzettingen plaatsvinden vanwege natte omstandigheden binnen het plangebied. Deze natte omstandigheden resulteerden in de vorming van veen bovenop de crevasseafzettingen. Dit veen is op een gegeven moment ontwaterd, mogelijk als een gevolg van de nabijgelegen Oude Bodegrave en vanwege het feit dat het veengebied ontgonnen is door het graven van sloten in de Late-Middeleeuwen. In het veraarde veen kunnen mogelijk archeologische resten aanwezig zijn van bewoning, begraving of ander landgebruik vanaf de Romeinse tijd. Gedurende de Nieuwe tijd A-B wordt op dit veraarde veen een toemaakdek opgebracht. In de top van dit dek kunnen zich nog archeologische resten van bewoning bevinden uit de Nieuwe tijd B-C. Op basis van de resultaten van het bureauonderzoek en het veldonderzoek worden in de ondergrond van het plangebied archeologische waarden verwacht in de vorm van bijvoorbeeld bewoning of begraving die dateren in de periode vanaf de Romeinse tijd. Graafwerkzaamheden ten behoeve van de ontwikkeling van de loods kunnen mogelijk zorgen voor een verstoring van deze waarden. Er wordt daarom geadviseerd om in het plangebied vervolgonderzoek uit te laten voeren in de vorm van een proefsleuvenonderzoek. Middels een proefsleuvenonderzoek wordt inzicht verkregen in de aan of afwezigheid van archeologische sporen. Een proefsleuvenonderzoek geeft daarmee duidelijkheid over de aard, ouderdom en verspreiding van de vindplaats en mogelijk ook inzicht in de waarde ervan. Het selectieadvies van de gemeente Bodegraven-Reeuwijk is, echter, om niet over te gaan tot een archeologisch vervolgonderzoek en het plangebied vrij te geven voor verdere ontwikkeling.
B&G rapport 1232
Archeologisch bureauonderzoek & Inventariserend Veldonderzoek, verkennende fase