In opdracht van VORM-ontwikkeling en Ballast Nedam zal in het voormalige Lammenschanspark (tegenwoordig Leidse Schans) te Leiden een studentencampus van 2000 studentenwoningen met aanvullend programma worden gerealiseerd. Bij de hiermee gepaard gaande werkzaamheden kunnen eventueel in de bodem aanwezige archeologische resten beschadigd en/of vernietigd raken. Derhalve is het noodzakelijk om in een vroeg stadium een archeologisch vooronderzoek uit te voeren. Een vooronderzoek bestaat doorgaans uit een bureauonderzoek in combinatie met een inventariserend veldonderzoek door middel van boringen. Het doel van het bureauonderzoek is het verwerven van informatie over de eventuele archeologische resten binnen de grenzen van het plangebied, evenals het in kaart brengen van de historische situatie en subrecente verstoringen. Dit resulteert in een gespecificeerd archeologisch verwachtingsmodel (een gedetailleerde uitwerking van de bestaande indicatieve waardenkaarten). Dit verwachtingsmodel zal in het veld worden getoetst door middel van een inventariserend veldonderzoek met boringen. Een inventariserend veldonderzoek heeft als doel het in kaart brengen van eventuele verstoringen binnen het plangebied, het verkrijgen van inzicht in de bodemopbouw en het bepalen van de aan- of afwezigheid van archeologische vindplaatsen. Op basis van het bureauonderzoek luidde de verwachting dat binnen het plangebied mogelijk archeologische waarden uit de bronstijd, ijzertijd, romeinse tijd en met name de middeleeuwen (en nieuwe tijd) aanwezig zouden zijn die zich manifesteren door (met name) een duidelijk herkenbare vondstlaag. Tevens werd verwacht dat de bodem van het plangebied tot op grote diepte verstoord is door de bouw van de huidige gebouwen alsmede kabels en leidingen binnen het plangebied, maar dat de overige delen nog (deels) intact aanwezig zouden kunnen zijn. Op basis van de resultaten van het veldonderzoek én informatie die ter beschikking is gekomen na de uitvoering van het bureau- en veldonderzoek, kan de aangetroffen bodemopbouw binnen het plangebied als volgt worden geïnterpreteerd. Het binnen het plangebied aanwezige zand- en kleipakket in de bovengrond (tot 1,5 à 2,0 m - mv) kan worden geïnterpreteerd als een (sub)recent ophogingspakket (in ieder geval 19e eeuws). Het hieronder aanwezige kleipakket kan worden geïnterpreteerd als het oude maaiveld, dat gedurende de (late) middeleeuwen mogelijk enige tijd open heeft gelegen; dit verklaard de aanwezigheid van baksteenresten uit die periode. Het is ook mogelijk dat dit pakket een laat middeleeuwse ophogingslaag is, zoals onderzoeken in de directe omgeving suggereren. Ook de afwezigheid van archeologische indicatoren anders dan baksteenresten en wat houtskool, lijkt erop te wijzen dat het hier niet om een archeologische niveau gaat. Immers, dan zou men (meer) aardewerk, houtskool en fosfaat verwachten. (Selectie)advies Op basis van het bureau- en veldonderzoek wordt geadviseerd om het plangebied (in ieder geval tot 2,0 m - mv) vrij te geven voor wat betreft archeologie (ten gunste van de voorgenomen ontwikkeling). Dit in overeenstemming het advies van het bevoegde gezag,1 in dezen mevr. Brandenburgh van de gemeente Leiden. Immers, de voorgenomen bodemverstorende graafwerkzaamheden voor de funderingen zullen niet dieper reiken dan circa 0,7 m - mv, en aangezien de onverstoorde ondergrond zich in ieder geval dieper dan 2,0 m - mv bevindt, wordt een eventuele kansrijke zone binnen het plangebied niet bereikt. Tenslotte: een deel van de bodemverstorende werkzaamheden zal bestaan uit heien. Ons inziens zal de hierdoor veroorzaakte bodemverstoring minimaal zijn, en zal dientengevolge niet of nauwelijks effect hebben op eventueel in de diepere ondergrond aanwezige archeologische resten. Ook voor vrijgegeven (delen van) plangebieden bestaat altijd de mogelijkheid dat er tijdens graafwerkzaamheden toch losse sporen en vondsten worden aangetroffen. Het betreft dan vaak kleine sporen of resten die niet door middel van een booronderzoek kunnen worden opgespoord. Op grond van artikel 53 van de Monumentenwet 1988 dient zo spoedig mogelijk melding te worden gemaakt van de vondst bij de Minister (de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed: ARCHISmeldpunt, telefoon 033- 4227682). Een vondstmelding bij de gemeentelijk of provinciaal archeoloog kan ook. Het bureauonderzoek en veldonderzoek zijn uitgevoerd conform de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie (KNA), versie 3.2.