Herenengstraat, Lith. Gemeente Oss

DOI

In opdracht van dhr. L. van Vugt heeft Becker & Van de Graaf bv tussen 24 juni en 13 augustus 2008 een archeologische opgraving uitgevoerd aan de Herenengstraat 29 te Lith. De leiding van het onderzoek lag in handen van drs. H. van Klaveren. Het onderzoek bestond uit het opgraven van de bouwput ten behoeve van de nieuwbouw (bedrijfshal en woning). De oppervlakte van de werkput (bouwput inclusief werkstrook van ca. 35 x 30 m) bedroeg ongeveer 1000 m2. Er werden vier vlakken aangelegd en alle sporen zijn volledig afgewerkt. Het onderzoek heeft 201 sporen opgeleverd en meer dan 500 vondstnummers. De meeste sporen en vondsten zijn afkomstig van een cultuurlaag, laag 3 genoemd. Hieronder bevindt zich nog een cultuurlaag, laag 4, waarop later kleiafzettingen plaatshadden (laag 4a). De sporen en vondsten vertellen de geschiedenis van een (deel van een) middeleeuws erf. Door middel van pollenonderzoek kon het landschap in de Middeleeuwen en de periode ervoor gereconstrueerd worden. In de IJzertijd is er nog sprake van een door bossen gedomineerd landschap met gemengde loofbossen op de hogere gronden, waarin beuk en eik een belangrijke rol speelden. Tussen de bossen waren kleinschalige open plekken in het landschap met akkers (tarwe/haver). De diverse kruidenflora en de enkele pollenkorrel van granen wijzen hier op. Later, tot aan de 11e eeuw, was het landschap meer open. De aanwezigheid van heidevelden gecombineerd met grote aantallen pollen van granen, wijzen op een sterk antropogeen beïnvloed landschap, zoals dat in deze streken in de Middeleeuwen voorkwam. De ondergeschikte rol van rogge met afwezigheid van pollen van korenbloemen, wijzen daarbij eerder op de periode voor de Volle Middeleeuwen. Vanaf die periode wordt namelijk rogge (en in de Late Middeleeuwen ook boekweit) het dominante akkerbouwproduct.Uit de 12e en 13e eeuw zijn de archeologische vondsten en sporen uit het plangebied afkomstig. Vermoedelijk heeft er in deze periode beakkering plaatsgevonden. Ook is er beweiding van vee geweest. In het onderzoeksgebied zijn in alle monsters verkoolde resten van graankorrels gevonden, welke het meest talrijk zijn in monsters 13 en 14. Resten van (verkoold) kaf zijn afwezig, wat erop kan duiden dat graanverwerking waarschijnlijk niet op de onderzoekslocatie heeft plaatsgehad. De bijna totale afwezigheid van akkeronkruiden en graankaf zou er namelijk op kunnen wijzen dat het graan niet ter plekke verbouwd werd, maar is aangevoerd. Ook is het mogelijk dat men in de periode waar het graan uit stamt, inmiddels over zeer goede technieken beschikte om graan van onkruiden en kaf te scheiden. In totaal zijn vier structuren gedefinieerd: één gebouw, twee palenrijen en een spieker. De locatie van het huis en de spieker lijkt te duiden op een meerfasigheid. Het aardewerk kan dit echter niet duidelijk bevestigen. Het gebouw dateert uit 12e of 13e eeuw op basis van veel blauwgrijs aardewerk. Het aardewerk uit de spieker is niet nader te determineren dan tussen 1000 en 1250. Naast deze structuren zijn nader interpreteerbare kuilen – kleiwinningskuilen en waterkuilen – vastgesteld. Eén waterkuil heeft mogelijk gediend als drinkwatervoorziening voor vee. Een deel van de sporen was niet nader dan als ‘kuil’ interpreteerbaar. In het westen is sprake van een palenzwerm waarbinnen geen structuren aan te wijzen zijn. De nader interpreteerbare grondsporen vormen een ensemble van erven met daarbij behorende boerderij(en). Een volledig aangetroffen structuur is vergelijkbaar met type A4 van het onderzoek in Dommelen. Tijdens het onderzoek werden intensieve reparatiewerkzaamheden aan de boerderij vastgesteld. De erfgrenzen zijn door palenrijen gevormd. Chronologisch bekeken dateren de grondsporen uit de Volle Middeleeuwen (12e en 13e eeuw). Op basis van het aardewerkonderzoek kan een gedifferentieerde fasering over meerdere periodes worden uitgesloten. Samen met de resultaten van het fysisch geografisch onderzoek en het pollenonderzoek kan een langdurige nederzettingsactiviteit in het terrein worden uitgesloten vanwege de te natte omgeving. De bewoning eindigde rond het midden van de 13e eeuw, vanwege het ontbreken van een grote component van aardewerkgroepen die in en na de tweede helft van de 13e eeuw verschijnen.

B&G rapport 932

Archeologische opgraving

Identifier
DOI https://doi.org/10.17026/dans-xdb-cgxn
Metadata Access https://archaeology.datastations.nl/oai?verb=GetRecord&metadataPrefix=oai_datacite&identifier=doi:10.17026/dans-xdb-cgxn
Provenance
Creator Hoven, E.; Feest, N. van der; Kramer, J. de
Publisher DANS Data Station Archaeology
Contributor K. Snijder; IDDS Archeologie BV
Publication Year 2011
Rights CC-BY-4.0; info:eu-repo/semantics/openAccess; http://creativecommons.org/licenses/by/4.0
OpenAccess true
Contact K. Snijder (Becker & van de Graaf)
Representation
Resource Type Dataset
Format application/pdf; text/xml
Size 2748148; 8389; 7999; 1006; 4696
Version 1.0
Discipline Humanities