Op basis van het bureauonderzoek en karterend veldonderzoek wordt geconcludeerd dat het plangebied ligt in een van nature slecht ontwaterd gebied waar het grondwater periodiek tot aan het maaiveld kon stijgen. Vooral het oostelijke deel is nog altijd zeer drassig; naast een periodieke hoge grondwaterstand wordt hier ook het infiltrerende regenwater belemmerd door de aanwezigheid van kleien/ of leemlagen in de ondergrond. Het westelijke deel van het plangebied is in het verleden antropogeen opgehoogd. Deze ophoging is niet het gevolg van potstalbemesting: een aanwijzing voor een geschikte vestinglocatie voor landbouwers en een situatie die bovendien een bepaalde mate van gaafheid garandeert. De ophoging was enkel gericht op het optimaliseren van de vochthuishouding ten behoeve van het verbouwen van gewassen. Dit soort ophoging heeft vaak een post-middeleeuwse datering. Op basis van de constatering dat het gehele plangebied oorspronkelijk zeer drassig is geweest, wordt de archeologische verwachting voor vindplaatsen van landbouwers bijgesteld. Op basis van het bureauonderzoek gold een middelhoge tot lage verwachting: deze wordt gewijzigd in een lage archeologische verwachting. Daarnaast zijn tijdens het veldonderzoek geen archeologische indicatoren aangetroffen. Bovendien kan op basis van het veldonderzoek geconcludeerd worden dat eventuele vindplaatsen van jager-verzamelaars volledig of grotendeels verstoord zijn. In het plangebied zijn namelijk geen intacte podzolprofielen aangetroffen. Volgens 'Minimumeisen Provincie Noord-Brabant t.b.v. de rapportage van archeologisch vooronderzoek in de vorm van een inventariserend en waarderend booronderzoek' is het gewenst om een proefsleuvenonderzoek uit te voeren op locaties waar intacte esdekken zijn aangetroffen. Hoewel ter plaatse van de boringen 5, 8 en 11 een intact esdek is aangetroffen, wordt een proefsleuvenonderzoek in de buurt van deze boringen niet noodzakelijk geacht omdat: ? het esdek niet het gevolg is van eeuwenlange beakkering en bemesting (een aanwijzing voor een geschikte vestinglocatie voor landbouwers), maar het gevolg is van het doelmatig ophogen van het maaiveld (om te voorkomen dat de gewassen verdrinken); ? voorafgaand aan de esvorming hoogstwaarschijnlijk geen beakkering of bewoning mogelijk was door de hoge grondwaterstand; ? tijdens het veldwerk geen archeologische indicatoren zijn aangetroffen. Als gevolg hiervan wordt niet verwacht dat door de voorgenomen graafwerkzaamheden waardevolle archeologische resten zullen worden verstoord.
