De conclusies van het onderzoek kunnen worden samengevat aan de hand van de onderzoeksvragen, zoals die in het Plan van Aanpak zijn geformuleerd:Wat is de lithostratigrafische opbouw van het bodemprofiel en welke processen liggen hieraan ten grondslag? Welke datering kan gekoppeld worden aan de verschillende te onderscheiden lithogenetische afzettingen?De bodem binnen de uiterwaard bestaat aan de top uit een dik uiterwaardpakket dat is ontstaan na de bedijking van de Maas. Hieronder zijn (zandige) oeverafzettingen aanwezig. Het grootste deel van deze oeverafzettingen is ontstaan voor de eerste bedijking in de 12 – 13e eeuw. In de profielwand zijn verschillende geulen en depressies aanwezig met een deels humeuze vulling. Deze geulen en depressie konden middels een 14C-datering worden gedateerd. Centraal in de profielwand (profielkolom 11) is een restgeul aanwezig die in de Midden-Romeinse Tijd is dichtgeslibd. Deze geul kent een grotendeels kleiige humeuze vulling. Meer naar het westen is een (kronkelwaard)geul uit de Vroege Middeleeuwen aanwezig. Deze geul heeft een zandige vulling. Aan de basis is binnen de gehele profielwand beddingzand aanwezig. Dit beddingzand is in verschillende fasen afgezet. Deze fasen worden begrensd door de aangetroffen geulen. De oudste fase in het oostelijk deel van de profielwand, dateert van voor de Romeinse Tijd. Vervolgens is verder naar het westen een Romeinse, een vroeg-middeleeuwse en een laat-middeleeuwse fase te onderscheiden. Alleen deze laat-middeleeuwse fase dateert van na de bedijking.Wat is de paleogeografische opbouw van het gebied? Heeft het gebied zich geheel gevormd na de systematische bedijkingen van 12e – 14e eeuw of zijn er oudere zones bespaard gebleven van erosie na bedijking?De uiterwaard is in verschillende fasen opgebouwd door een geleidelijk van oost naar west verplaatsende Maas. Slechts een klein deel van de uiterwaard is ontstaan na de systematische bedijking van de Maas. De oudere fasen zijn hierbij bewaard gebleven. De oudste delen (meest oostelijk) dateren vermoedelijk van voor de Romeinse Tijd.Zijn er binnen het bodemprofiel oude loopvlakken en/of bodemhorizonten te onderscheiden die mogelijk als ‘archeologische laag’ ge¨ınterpreteerd kunnen worden? Nee, aan de top van de oeverafzettingen die horen bij de verschillende fasen is geen bodemhorizont of een mogelijk oud loopvlak aangetroffen, die er op kan duiden dat er sprake is van een archeologische vindplaats binnen het onderzoeksgebied. Ook zijn in de profielwand geen archeologische indicatoren aangetroffen.Welke algemene conclusies kunnen worden verbonden aan de profielwaarnemingen ten aanzien van de genese van de Maasuiterwaarden op regionale schaal en wat is de betekenis hiervan voor de archeologische verwachting?De resultaten van dit onderzoek leveren een relevante bijdrage aan de kennis over de genese van de Maasstroomgordel in het benedenstroomse deel van de Maas- delta. In tegenstelling tot de algemene verwachting lijkt de Maas een groot deel van haar huidige meandergordel te hebben gevormd in de Romeinse tijd en Vroege Middeleeuwen, en heeft de verplaatsing van de hoofdgeul zich na de systematische bedijkingen in de 12e – 13e eeuw beperkt tot een relatief smalle zone direct aan weerszijden van de huidige geul. Met andere woorden: in tegenstelling tot de Waalstroomgordel heeft de bedijking van de Maas weinig invloed gehad op de erosie- en sedimentatieprocessen en is deze geleidelijk door blijven meanderen met een geleidelijke uitbreiding van de binnenbochten en erosie van de buitenbochten.Dit heeft als consequentie dat een aanzienlijk deel van de Maasuiterwaarden kan worden opgevat als onverspoeld land, ontstaan v´o´or de bedijkingen met een verhoogde kans op het aantreffen van sporen van bewoning en andere activiteiten uit de Middeleeuwen, Romeinse Tijd en mogelijk oudere perioden. Wel moet hierbij worden opgemerkt dat de Maas over relatief korte afstanden zeer verschillende karakteristieken kent en lokale fysisch geografische situaties van grote invloed kunnen zijn op het geschetste beeld. Zo geldt voor het gebied Over de Maas dat hier de nabije ligging van de Waal, en de directe communicatie tussen beide riviersystemen van betekenis moet zijn geweest voor het gedrag van de Maas. Iets stroomafwaarts bij Kessel lijkt op basis van onder andere archeologische vondsten de situatie al weer anders met een nauwelijks verplaatsende Maasgeul vanaf de Romeinse Tijd.Meer stroomopwaarts, in de omgeving Megen-Wijchen, heeft de Maas in de Romeinse Tijd en Vroege Middeleeuwen juist weer grote meanderbochten gemaakt, samenhangend met de ondiepe ligging van de pleistocene afzettingen in deze zone.Algemener kan daarmee worden gesteld dat de uiterwaarden van de benedenstroomse Maas een, in genese, sterk gedifferentieerd landschap bevatten met een grote tijdsdiepte. Per uiterwaard, per riviertraject, dienen hierin de detailleringen te worden aangegeven op basis waarvan een genuanceerd beeld kan worden verkregen van de toe te kennen archeologische verwachtingen. Een eerste stap om in de toekomst het archeologisch erfgoed van de Maasuiterwaarden veilig te stellen zou een actualisatie moeten zijn van de verschillende in omloop zijn de archeologische verwachtingskaarten. Behalve de gemeentelijke verwachtingskaarten zou het goed zijn de provinciale kaarten en de landelijke IKAW aan een actualisatie te onderwerpen. Illustratief is een kaartuitsnede van de IKAW in de omgeving van het plangebied, waarop aan alle Maasuiterwaarden consequent een lage trefkans is toegekend voor het aantreffen van archeologische resten.
Issued: 2011-08-17