Archeologisch bureau- en verkennend veldonderzoek door middel van boringen bedrijventerrein Zaamslag-west te Zaamslag.

DOI

Op 15 mei 2013 is door Aeres Milieu een archeologisch bureau- en verkennend booronderzoek uitgevoerd aan de Rondweg Zaamslag (ong.) te Zaamslag. Het doel van het booronderzoek is de in het bureauonderzoek opgestelde specifieke verwachting te toetsen. Aan de hand van deze gegevens kunnen vervolgens adviezen over de aanwezige archeologische resten, of vervolgtraject worden opgesteld.De bureaustudie diende voor het opstellen van een specifieke archeologische verwachting. Deze luidt als volgt:Voor resten uit het paleolithicum tot en met het neolithicum bestaat een middelhoge kans. Deze kans is gebaseerd op de intensiteit van erosie onder het vermoedelijk aanwezig veenpakket. Indien de bodems afgedekt zijn door het veen zonder dat er sprake is van erosie kunnen hier in-situ resten aangetroffen worden. Dergelijke resten zijn in de omgeving aangetroffen op een diepte van circa 3,0 meter –mv. De daarop volgende perioden worden beschouwd als een lage verwachting. Binnen Nederland kan een beeld worden geschetst van een veenaanwas vanaf de bronstijd tot de Romeinse tijd. De locatie zal vermoedelijk minder geschikt zijn voor bewoningsdoeleinden als gevolg van veengroei dan de in de omgeving aanwezige hoger gelegen delen van het landschap, zoals pleistocene opduikingen (ca. 4,6 kilometer ten zuiden). In de Romeinse periode is bekend dat er sprake is van bewoning op veen in de ruimere omgeving, echter zijn er geen directe indicaties voor dergelijke bewoning binnen het plangebied. Bewoning uit deze periode valt niet uit te sluiten, maar is wel sterk afhankelijk van de kwaliteit van het veen. Indien er sprake is van erosie door de daaropvolgende transgressieperioden zullen de resten uit deze periode vermoedelijk niet langer in-situ zijn. Derhalve wordt voor de Romeinse tijd een lage verwachting geschetst. Indien er toch resten aanwezig zijn, zullen deze zich in de top van het veen bevinden.De middeleeuwen kennen voor de omgeving van Zaamslag een sterke ontwikkeling. De inrichting van de omgeving met het Tempelcomplex, het hospitaal en boerderijen duiden op een intensief gebruikt middeleeuws landschap. De ligging van het plangebied in de directe omgeving van het hospitaal op een vergelijkbare ondergrond en de ligging langs de doorgaande weg van dit hospitaal naar de motte geven een zeer hoge kans voor het aantreffen van archeologische resten uit deze periode. Dit beeld van een hoge verwachting wordt ondersteund door de geologische kaart van Van Rummelen. Hierop is te zien dat er sprake is van een Duinkerke II afzetting, dit zijn afzettingen welke in verband gebracht worden met het middeleeuwse landschap. Resten uit de middeleeuwen zijn in de omgeving aangetroffen op diverse diepten, maar vooralsnog altijd tussen de 0,4 en 1,5 meter –mv.Deze verwachting is getoetst in het veld middels enkele verkennende boringen. Uit dit onderzoek blijkt dat binnen de grenzen van het plangebied drie potentiële archeologische niveaus aanwezig zijn. Te weten: Het Duinkerke II niveau, met een diepteligging van 0,80 m -mv (bijlage 2b); Het veraarde veen niveau, met een diepteligging van 1,50 m –mv (met uitzondering van een kleinezone waar dit op 1,0 m –mv is gelegen (bijlage 2c); Het pleistocene dekzand niveau, met een diepteligging van 2,15 m –mv (bijlage 2d).Het Duinkerke II niveau, of wel het middeleeuwse landschap, kan al worden aangetroffen op een diepte van 0,80 m –mv. Het bestemmingsplan voorziet echter in een bescherming vanaf 1,0 m –mv. Dit is het gevolg van het dynamische karakter van het landschap. Derhalve zal bij verstoringen dieper dan 1,0 m –mv een vervolgonderzoek moeten worden uitgevoerd. Geadviseerd wordt de voorgenomen plannen dusdanig aan te passen dat deze grens niet wordt overschreden. Dit kan bijvoorbeeld door het terrein op te hogen. Indien deze grens toch wordt overschreden wordt aanbevolen een vervolgonderzoek uit te voeren door middel van proefsleuven (bijlage 2b, het groene gebied is onderhevig aan dit advies). Uiteraard kunnen kleinschalige verstoringen (zoals het graven van rioolsleuven en andere kabels en leidingen) middels een minder zwaar vervolgonderzoek worden onderzocht. Voor dergelijke verstoringen wordt aanbevolen onderzoek uit te voeren middels een archeologische begeleiding.Het niveau van het veraarde veen is aangetroffen op een diepte van gemiddeld 1,50 m –mv. Uitzondering hierop is de omgeving van boringen 5 en 6 (bijlage 2c, gearceerd) hier duikt het veen lokaal op te een diepte van 1,0 m -mv. Er wordt geadviseerd de verstorende ingrepen te beperken tot een diepte van 1,30 m –mv (advies geldt voor de groene kleur in bijlage 2c). Deze diepte is opgebouwd uit de ligging van het archeologische niveau, 1,50 m –mv en het in acht houden van een beschermende buffer van 20 centimeter. Voor de zone rondom boringen 5 en 6 geldt dit advies ook, echter moet hier een diepte van 1,0 meter worden aangehouden.Geadviseerd wordt om middels planaanpassing de zone rondom boring 5 en 6 niet dieper dan de aangegeven waarde te verstoren. Indien ter plaatse toch verstoringen plaats vinden dieper dan 1,0 m –mv of in het overige deel (de groene zone in bijlage 2c) vanaf 1,3 m –mv, dient verder archeologisch onderzoek plaats te vinden. De uitvoering van dit vervolgonderzoek vindt bij voorkeur plaats in de vorm van een proefsleuvenonderzoek. Dit proefsleuvenonderzoek kan plaatsvinden als een tweede vlak (waar toepasbaar) van de onderzoeksputten van het Duinkerke II niveau. Uiteraard kan ook hier overwogen worden het plangebied op te hogen zodat de archeologische waarden niet bedreigd worden door de ontwikkeling. Voor kleinschalige verstoringen (zoals het graven van rioolsleuven en andere kabels en leidingen) wordt geadviseerd dat volstaan kan worden met een archeologische begeleiding van de werkzaamheden. Hier geldt eveneens dat dit kan plaatsvinden in het verlengde van eventuele begeleidingen van het Duinkerke II niveau. Ter plaatse van de geërodeerde zones binnen het veraarde veen niveau (oranje in bijlage 2c) wordt geadviseerd dat geen verder onderzoek noodzakelijk is. Mogelijk kunnen deze zones gebruikt worden als uitwijkzones voor diepere verstoringen bij planaanpassing.Het pleistocene dekzandniveau bestaat uit een zeer sterk geaccentueerd niveau (bijlage 2d). Hierdoor kunnen drie diepten worden geduid voor vervolgmaatregelen.Zone 1 zijn de diepste zones, hier ligt het pleistocene zand dieper dan 300 cm-mv (groen in bijlage 2d); Zone 2 zijn de zones waar het pleistocene zand tussen de 250 en 300 cm –mv aanwezig is (geel in bijlage 2d); Zone 3 zijn de zones waar het pleistocene zand tussen de 215 en 250 cm –mv aanwezig is (oranje in bijlage 2d).Indien de ingrepen dieper reiken dan de aangeduide diepten wordt geadviseerd vervolgonderzoek uit te voeren. Hierbij wordt naast het daadwerkelijke archeologische niveau rekening gehouden met een beschermende buffer van 20 centimeter. De drie zones kunnen dan vervolgens worden opgesplitst naar de volgende maximale verstoringsdiepten:Een maximale verstoringsdiepte van 280 cm in zone 1 (300 cm-mv met een bufferzone van 20 cm);Een maximale verstoringsdiepte van 230 cm in zone 2 (250 cm –mv met een bufferzone van 20 cm);Een maximale verstoringsdiepte van 195 cm in zone 3 (215 cm –mv met een bufferzone van 20 cm).Het geadviseerde vervolgonderzoek bij diepere verstoringen bestaat uit het uitvoeren van een proefsleuvenonderzoek. Dit onderzoek kan uiteraard een verlengde zijn van een proefsleuvenonderzoek van de bovenliggende archeologische niveaus. Ook voor deze niveaus geldt het advies dat bij kleine verstoringen (zoals het graven van rioolsleuven en andere kabels en leidingen) volstaan kan worden met een archeologische begeleiding, eventueel in het verlengde van de begeleiding van de bovenliggende niveaus. Vermoedelijk zullen de ontwikkelingen niet dieper reiken dan 195 cm –mv met uitzondering van het mogelijke gebruik van heipalen. Voor het gebruik van heipalen in dergelijke gebieden wordt verwezen naar het beleid van de gemeente Terneuzen.Het uitgevoerde onderzoek is verricht conform de gestelde eisen en gebruikelijke methoden. Het onderzoek is gericht op het inzichtelijk krijgen van de toestand van het aanwezige bodemarchief. Hiermee kan de beschadiging dan wel vernietiging als gevolg van de voorgenomen verstoring van een mogelijk aanwezig bodemarchief tot een minimum worden beperkt. Echter kan door de aard van het onderzoek, steekproefsgewijs, niet worden uitgesloten dat er (diepere) archeologische resten aan- of afwezig zullen zijn. Als gevolg hiervan is bij het aantreffen van archeologische resten het, conform de monumentenwet van 1988, artikel 53, verplicht dat deze resten bij het Rijk worden gemeld.

AM12430

Date: 15 mei 2013 (uitvoering onderzoek)

Issued: 2014-04-08T00:00:00.000+02:00

Identifier
DOI https://doi.org/10.17026/dans-zez-nzwu
Metadata Access https://archaeology.datastations.nl/oai?verb=GetRecord&metadataPrefix=oai_datacite&identifier=doi:10.17026/dans-zez-nzwu
Provenance
Creator N. van der Feest
Publisher DANS Data Station Archaeology
Contributor MAK Vroomans; NLA Conradi (Aeres Milieu); Aeres Milieu
Publication Year 2017
Rights CC-BY-4.0; info:eu-repo/semantics/openAccess; http://creativecommons.org/licenses/by/4.0
OpenAccess true
Contact MAK Vroomans (Aeres-milieu)
Representation
Resource Type Dataset
Format application/pdf; text/xml
Size 8489441; 13301; 12989; 952; 5049
Version 1.0
Discipline Humanities