Uit het onderzoek blijkt dat beide deelgebieden langs de rand van de laatmiddeleeuwse uitbreiding van de kerk-/dorpsterp van Winsum liggen, in voormalig bouwland. Van deze kerk-/dorpsterp is tegenwoordig alleen nog de kern overgebleven. Het overgrote deel lijkt afgegraven te zijn. Binnen beide deelgebieden ontbreken duidelijke ophogingslagen. Daarom is het goed denkbaar dat de waargenomen lagen zijn ontstaan doordat men vanaf de late middeleeuwen de kerk -/dorpsterp is gaan afploegen. De aangetroffen lagen, waarin zowel vondstmateriaal uit de ijzertijd en de Romeinse tijd als uit de middeleeuwen aanwezig is, zijn in dat geval als erosielagen te interpreteren. Gezien het feit dat de terp ook is afgegraven, is het ook mogelijk dat een deel van de terp direct op het bouwland eromheen is aangebracht als grondverbetering. Ook dit kan verklaren waarom ouder vermengd met jonger vondstmateriaal in de gedocumenteerde lagen aanwezig is.Het oudste vondstmateriaal dateert uit de late ijzertijd of Romeinse tijd, het jongste uit de nieuwe tijd.De weinige archeologische sporen die in de deelgebieden zijn gevonden bestaan uit enkele losse (paal)kuilen, een greppel, een sloot en een puinconcentratie. Alle sporen zijn in de natuurlijke kleiondergrond gevonden, onder het ophoogpakket. Dat er mogelijk in of in de buurt van deelgebied Fikarusleane een laatmiddeleeuws erf kan hebben gelegen, blijkt uit de vondst van een greppel waarin veel materiaal uit de 10e-12e eeuw als afval was gestort.De uiteindelijke omvang van de dorpsterp van Winsum lijkt op basis van de opgravingsresul taten, beschikbare historische kaarten en het AHN groter te zijn dan het terrein dat op de kadastrale minuut uit het begin van de 19e eeuw wordt begrensd door wegen en sloten. Als aangenomen wordt dat de kerk oorspronkelijk in het centrum van de terp heeft gelegen en dat de in het begin van de 19e eeuw aanwezige boerderijen aan de flank hebben gelegen, dan lijkt de terp aan de noord- en oostzijde groter te zijn geweest. Dit kan verklaard worden door de buurt die (vermoedelijk) in de late middeleeuwen en nieuwe tijd ten zuiden en ten westen van kerk is ontstaan. Op deze plaatsen heeft namelijk minder lang landbouw plaatsgevonden, waardoor de terp aan deze zijden minder is uitgevlakt voorafgaand aan de afgraving.