Centraal in dit archeologisch monumentenzorg-onderzoeksverslag staat het plangebied ‘Zandoerle 40’ dat is gelegen in de (historische) dorpskern van Zandoerle. In dit plangebied is de voormalige boerderij gesloopt om plaats te bieden aan drie nieuwbouwwoningen. Aangezien het westelijk deel van het plangebied valt binnen de archeologische vindplaats van de dorpskern van Zandoerle, en voor het oostelijk deel een hoge archeologische verwachting geldt (op grond van de gemeentelijke archeologische beleidskaart), was het noodzakelijk met behulp van een proefsleuvenonderzoek vast te stellen wat hier aanwezig is aan archeologische sporen en vondsten. Indien deze resten waardevol zijn, behoren die aansluitend te worden opgegraven. Deze onderzoeksopdracht is omschreven in het hiervoor opgestelde Programma van Eisen (PvE). Het proefsleuvenonderzoek is uitgevoerd in het gehele plangebied, met uitzondering van het noordoostelijke deel. Dit deel betreft een hoogstamboomgaard, die in de voorgenomen herinrichting gehandhaafd wordt.De grenzen van de historische dorpskern van Zandoerle zijn gebaseerd op het kaartbeeld van het kadastrale minuutplan uit 1832. Het westelijke deel van het plangebied valt hier nog binnen. Sinds de 19e eeuw is de bebouwing in het plangebied enkele malen gewijzigd. Bij de laatste wijziging is het terrein redelijk rigoureus bouwrijp gemaakt, waarbij de meest recente stal onder meer is voorzien van omvangrijke gierkelders. Dientengevolge is het pakket humeuze bovengrond ter plaatse van de meest recente voormalige bebouwing zo goed als afgegraven. Hierdoor zijn de sporen van de gebouwen die staan afgebeeld op het kadastrale minuutplan uit 1832 grotendeels verloren gegaan. Bovendien is die bebouwing tot aan de funderingen toe gesloopt, zodat alleen enkele funderingsuitbraaksleuven en kuilen hiervan resteerden, alsmede een waterput die omstreeks 1700 is gedempt en buiten werking gesteld. Deze waterput, die was gefundeerd op een houten velgwiel, en waarvan de schacht was samengesteld uit planken, graslandplaggen en staken, is het oudste aanwezige archeologische spoor in het plangebied. Het is niet uit te sluiten dat oudere sporen en vondsten ooit aanwezig zijn geweest, maar die zijn in het westelijk deel van het plangebied vergraven door het systematisch winnen van leem. Hiertoe zijn, parallel aan elkaar, langgerekte kuilen gegraven, nadat eerst de humeuze bovengrond over het gehele oppervlak was afgegraven. De leemwinning is op een zodanige schaal gebeurd dat het waarschijnlijk is dat deze gebeurde ten behoeve van baksteenfabricage. Vermoedelijk is deze activiteit te dateren omstreeks 1750.Na de leemwinning en het dempen van de kuilen met geel zand, is het terrein (weer) afgedekt met een pakket humeuze bovengrond, zodat deze agrarisch kon worden benut als moestuin, boomgaard, akker of weiland.Misschien dat toen al twee percelen langs de weg naar Oerle werden voorzien van bebouwing, maar dit kan ook enkele jaren tot decennia later zijn geweest. Dit zijn dan de gebouwen, die zijn afgebeeld in het kadastrale minuutplan uit 1832.Behalve dat in dit rapport de in de proefsleuven aangetroffen sporen en vondsten worden beschreven, geanalyseerd en geïnterpreteerd, zijn de sporen toegewezen aan twee vindplaatsen die zijn gedefinieerd en gewaardeerd volgens Bijlage IV van de KNA (versie 4.1). Op grond hiervan kan het grootste deel van het terrein voor wat betreft de archeologie worden vrijgegeven. Alleen voor de eerder genoemde, niet onderzochte boomgaard in het noordoosthoek geldt dat (nog) niet (zie verder de advieskaart in bijlage 5).Ondanks dit advies tot archeologische vrijgave, waarover de gemeente Veldhoven het definitieve (selectie)besluit dient te nemen, blijft gelden dat eventuele archeologische toevalsvondsten tijdens grondwerkzaamheden, vanwege de voorgenomen nieuwbouw, altijd behoren te worden gemeld conform de artikelen 5.10 en 5.111 van de Erfgoedwet 2016.