Eind 2019 heeft een opgraving plaatsgevonden buiten de bebouwde kom van Woudenberg, op de locatie waar inmiddels de woonwijk Hoevelaar is aangelegd. Na inventariserend onderzoek (proefsleuven) is een gebied van circa 2900 m2 geselecteerd voor een opgraving, waarbij bewoningssporen uit de late middeleeuwen tot nieuwe tijd werden verwacht.Het onderzoeksgebied ligt in de Gelderse Vallei, tussen de Utrechtse Heuvelrug in het zuidwesten en de Veluwe in het noordoosten. In dit gebied is in het Pleistoceen een landschap ontstaan wat bestond uit enkele relatief kleine dekzandruggen en -kopjes in een vlakte waar het dekzand deels verspoeld was. In dit landschap ontstond in het holoceen een veengebied wat tot in de vroege middeleeuwen was begroeid met grote moerasbossen.Vanaf de 11e eeuw werden mozaïeken van akkers aangelegd, door het rooien van bomen, zogenaamde kampontginning. Vanaf de 15e en 16e eeuw vonden grootschaligere ontginningen in aaneengesloten stroken plaats. Ook het onderzoeksgebied zal in de middeleeuwen ontgonnen zijn. Er zijn sporen aangetroffen die duiden op bewoning en gebruik van het terrein van de late middeleeuwen tot en met de vroege nieuwe tijd (13e/14 eeuw tot de 17e eeuw).De sporen uit de late middeleeuwen (13e-14e eeuw) bevinden zich aan de zuidzijde van het onderzoeksgebied en bestaan uit een greppelstructuur en een aantal kuilen (afb. 4.10). De greppel (structuur 20) omvat een rechthoekig terrein van ongeveer 10 bij 20 m. Binnen de greppel zijn geen sporen van een gebouw gevonden. Het is mogelijk dat hier een gebouw op stiepen heeft gestaan, een bouwwijze die in de late middeleeuwen voor kwam die vaak geen archeologische sporen achterlaat. Het is ook mogelijk dat de greppel diende als afbakening van grond waar vee werd gestald of andere agrarische activiteiten hebben plaatsgevonden. In een volgende fase is deze greppel dicht (geraakt) en zijn twee vergelijkbare greppelstructuren gegraven, waarschijnlijk met dezelfde functie.In de vroege nieuwe tijd (16e-17e eeuw) is het noordelijke deel van het onderzoeksgebied in gebruik genomen (afb. 4.2). De aangetroffen structuren overlappen elkaar en het is slechts in grote lijnen vast te stellen hoe het erf zich ontwikkeld heeft. Er is een hooimijt opgericht, die, waarschijnlijk binnen korte tijd, twee keer is vervangen (structuur 2-4). Mogelijk was de waterput (structuur 10) in deze tijd ook al aanwezig. De hooimijten worden opgevolgd door een gebouw met potstal (structuur 1), waarvan de reconstructie onzeker is. Het is mogelijk dat de waterput is gedempt om dit gebouw op te richten, maar het is ook mogelijk dat deze net buiten het gebouw lag en gelijktijdig in gebruik was.De activiteiten binnen het onderzoeksgebied, lijken zich zowel ruimtelijk als chronologisch in twee afzonderlijke zones te bevinden. Projectie op een historische kaart uit 1717, van na de kampontginningen, doet vermoeden dat de activiteiten plaats vonden op twee verschillende percelen (afb. 7.3). Het zuidelijke perceel is in de late middeleeuwen in gebruik genomen. Na de 14e eeuw zijn de activiteiten verplaatst, mogelijk richting het zuiden of westen, buiten het plangebied. Het noordelijke perceel is in de vroege nieuwe tijd (15e-16e eeuw) in gebruik genomen. De vondst van enkele fragmenten aardewerk uit de 14e eeuw doet vermoeden dat er eerder wel al activiteiten plaats vonden, maar de eerste gebouwtjes lijken in de 15e-16e eeuw te zijn opgericht. Proefsleuven in het noorden en oosten hebben geen sporen opgeleverd, dus waarschijnlijk heeft het erfje zich niet tot ver buiten het onderzoeksgebied uitgestrekt.Na de 16e eeuw lijkt het onderzoeksgebied verlaten. De volgende tekenen van activiteiten zijn de perceelsgreppels en de grondverbeteringssporen uit de 18e-19e eeuw.