Alleen in het noordoostelijke deel van het plangebied is sprake van een enkeerdgrond (boring 1-3), waarbij in boring 3 een vrijwel intacte podzolbodem is aangetroffen en in de andere twee boring alleen nog de BC-horizont van de podzolbodem. In het noordwestelijke deel van het plangebied (boring 4-7) bestaat de bodem uit een 50-130 cm dik opgebracht pakket grond, waarbij alleen in boring 5 nog een duidelijk deel van de podzolbodem is aangetroffen. In boring 7 is een beekeerdgrond aangetroffen, die duidt op vrij natte omstandigheden. Ook in de boringen 8-11 bestaat de bodem waarschijnlijk deels (bovenste 30-40 cm) dan wel geheel (70-80 cm) uit een opgebracht pakket humeuze grond dat via een dunnen verploegd laag rust op het zand van de C-horizont. De natuurlijke veldpodzolgrond is in het hele plangebied met uitzondering van de boringen 3 en 5 grotendeels verstoord dan wel verdwenen door ploegwerkzaamheden. Gezien de afwisseling van verspoeld dekzand (scherp zand al dan niet met grind) en niet verspoeld dekzand binnen het plangebied, lijkt er eerder sprake te zijn van een al dan niet verspoelde golvende dekzandvlakte dan van een dekzandrug. De hogere ligging van het plangebied is waarschijnlijk vooral te danken aan de ophoging met grond uit de bouwputten van de bestaande bebouwing en minder door een van nature duidelijk hogere ligging.Vuursteenvindplaatsen van jagers-verzamelaars bestaan voornamelijk uit strooiing van fragmenten vuursteen en ondiepe grondsporen, zoals haardkuilen, in de bovengrond van de oorspronkelijke podzolgrond. Aangezien de bodem grotendeels is verstoord en er niet echt sprake lijkt te zijn van een enkeerdgrond in de meeste boringen, zijn eventueel aanwezige vuursteenvindplaatsen verloren gegaan. Ook is de landschappelijk situatie minder gunstig dan oorspronkelijk was aangenomen. Daarnaast zijn erbij de karterende boringen (1-7) voor de geplande stallen geen indicatoren aangetroffen, die wijzen op de aanwezigheid een vindplaats. De middelhoge verwachting uit het bureauonderzoek voor vuursteenvindplaatsen van jagers-verzamelaars uit het Laat-Paleolithicum tot en met Mesolithicum kan daarom voor het zuidoostelijke deel worden bijgesteld naar laag en de lage verwachting voor het noordwestelijke deel kan worden gehandhaafd.Nederzettingsresten uit het Neolithicum tot en met de Nieuwe tijd bestaan niet alleen uit fragmenten aardewerk, maar ook uit diepere sporen zoals paalgaten en afvalkuilen. Deze sporen kunnen tot in de C-horizont reiken en zijn mogelijk nog intact. Tijdens het booronderzoek zijn bij de karterende boringen 1-7 echter geen archeologische resten of indicatoren aangetroffen, die wijzen op de aanwezigheid een vindplaats uit deze periode. Gezien de ongunstige bodemopbouw in de boringen 8-11 in het zuidelijke deel van het plangebied (opgebracht pakket op C-horizont, worden hier ook geen archeologische resten verwacht. Ook is de landschappelijk situatie minder gunstig dan oorspronkelijk was aangenomen. Daarom kan de lage verwachting uit het bureauonderzoek om archeologische resten uit de perioden Neolithicum tot en met de Nieuwe tijd aan te treffen voor zowel het zuidoostelijke als noordwestelijke deel van het plangebied gehandhaafd blijven.
Issued: 2016-10-03