In opdracht van SCM Milieu BV heeft ADC ArcheoProjecten een bureauonderzoek uitgevoerd voor het plangebied Julianastraat 107a, 109 en 113 in Heikant (gemeente Hulst). In het plangebied zullen drie villawoningen worden gebouwd. Het onderzoek is uitgevoerd in het kader van een projectprocedure ten behoeve van een partiële herziening van het bestemmingsplan en was noodzakelijk om te bepalen of bij de voorgenomen activiteiten de kans bestaat dat archeologische resten in de ondergrond worden aangetast.Volgens de aardwetenschappelijke gegevens ligt het plangebied op een dekzandrug die is gevormd in de laatste ijstijd. Op het dekzand is sinds de vorming ervan bewoning mogelijk geweest vanwege de 'hoge en droge' ligging in het landschap. In het hele plangebied kunnen daarom archeologische resten voorkomen uit alle archeologische perioden en met name de prehistorie.Om deze verwachting te toetsen is in het plangebied een inventariserend veldonderzoek in de vorm van een verkennend booronderzoek uitgevoerd. In het plangebied is een grotendeels omgewerkte bodem aangetroffen met het voorkomen van veel vlekken. Op een diepte van ca. 160 cm -mv is in drie boringen een 5 tot 10 cm dik humeus bandje aangetroffen. Mogelijk betreft het hier de zogeheten Allerød-laag. Dit is een oude bodem die ontstaan is in het Vroeg-Paleolithicum. Hoewel de bodem hier niet goed is ontwikkeld vormt deze laag wel een potentieel archeologisch niveau. De kans op het aantreffen van archeologische resten uit de prehistorie is hier dus hoog.ADC ArcheoProjecten adviseert om in het plangebied niet dieper dan 150 cm -mv te ontgraven. Indien aan deze eis kan worden voldaan kan het terrein vrij worden gegeven voor de voorgenomen ontwikkeling. Het is echter niet volledig uit te sluiten dat binnen het onderzochte gebied toch nog archeologische resten voorkomen. Het verdient daarom aanbeveling om de uitvoerder van het grondwerk te wijzen op de plicht archeologische vondsten te melden bij het bevoegde overheid, zoals aangegeven in artikel 53 van de Monumentenwet. Indien dieper dan 150 cm -mv zal worden ontgraven dan adviseren wij een proefsleuvenonderzoek (IVO-P) uit te laten voeren conform de richtlijnen van de provincie Zeeland. De exacte invulling van de werkzaamheden dient dan te worden vastgelegd in een door de bevoegde overheid goed te keuren Programma van Eisen (PvE). Ondanks het ontbreken van archeologische resten verdient het de voorkeur van het SCEZ in het plangebied een vervolgonderzoek uit te laten uitvoeren. Het is namelijk nog goed mogelijk dat beneden de verstoring van het originele bodemprofiel nog dieper ingegraven sporen aanwezig zijn. Paalkuilen, zoals middenstijlen en gebintpalen, kunnen soms tot 1,25 m onder de top van de Chorizont ingegraven zijn. Het SCEZ adviseert daarom het uitgraven van de bouwkavels archeologisch te laten begeleiden. Hierdoor kunnen excessieve kosten bij de nieuwbouw worden vermeden. Belangrijk is hierbij de graafwerkzaamheden en de archeologische waarnemingen goed op elkaar af te stemmen. De communicatie tussen archeologisch opdrachtnemer en uitvoerder van het grondwerk is hierbij van cruciaal belang.