In de oostelijke helft van het plangebied is in kader van het project Middelveen IV (een eerdere fase van het huidige project) in 2004 een karterend booronderzoek en in 2006 een proefsleuvenonderzoek uitgevoerd. Het booronderzoek wees uit dat de archeologische verwachting op een nederzettingsterrein zeer laag is. Het daaropvolgende proefsleuvenonderzoek werd uitgevoerd wegens de archeologische verwachting op een grafveld. Er werden geen sporen of vondsten aangetroffen en het terrein werd vrijgegeven. Aangezien het huidige project planologisch gelijk is aan het project dat aanleiding was tot deze onderzoeken en het terrein destijds nauwkeurig is onderzocht, hoeft dit deel van het huidige plangebied niet verder te worden onderzocht.

In de westelijke helft van het plangebied is nog geen eerder archeologisch onderzoek uitgevoerd. Volgens de archeologische beleidskaart geldt er voor de delen in het zuidwesten en noordoosten een lage archeologische verwachting. Voor het deel in het midden geldt een hoge tot middelhoge verwachting. Deze verwachtingen hangen samen met de geomorfologische kaart. Waar grondmorenewelvingen liggen geldt een lage verwachting en waar het droogdal ligt geldt een hoge tot middelhoge verwachting. De landschapsverwachtingskaart die voor de totstandkoming van de archeologische beleidskaart is getekend, geeft aan dat er voor droogdalen een middelhoge verwachting is vastgesteld (Keunen e.a. 2012).

De middelhoge verwachting geldt voor resten uit het laat paleolithicum – late ijzertijd. De grafmonumenten die binnen 300 meter van het plangebied voorkomen en in het AMK-register zijn opgenomen zijn tot in de late ijzertijd gedateerd, waardoor kan worden vastgesteld dat er in deze perioden mensen in het gebied aanwezig waren. Het plangebied is waarschijnlijk nooit aantrekkelijk geweest als nederzettingsterrein: de grondmoreneruggen die aan weerszijden van het dal zijn gelegen, zijn vele malen geschikter geweest voor bewoning. Wel kan er in het verleden mogelijk een periodieke beek door het droogdal hebben gelopen en heeft men het water gebruikt voor jacht en als bron. Er kunnen daardoor offsite resten worden verwacht die verband houden met dusdanige activiteiten. Aangezien er echter geen aanwijzingen zijn dat er veen heeft gelegen in het dal, is het waarschijnlijk dat er geen gunstige conserveringsomstandigheden zijn geweest voor resten anders dan die van (vuur)steen en aardewerk. Daarnaast tonen historische kaarten aan dat het plangebied deel is geweest van een heidegebied dat tussen twee esdorpen inlag. Het is waarschijnlijk dat de bodem reeds verstoord is geraakt door de heideontginning en egalisatie.

Uit het booronderzoek is gebleken dat de bodem in het noordelijke deel van het onderzoeksgebied uit een bouwvoor op een verploegde/omgewerkte laag zand (top dekzand). Onder deze omgewerkte laag is dekzand met een restant podzolprofiel (BC en C-horizont) aanwezig. In het zuidelijke deel is een ondoordringbare puinlaag aanwezig van minimaal 0,3 m dik. In de beboste strook ten westen van het onderzoeksgebied is de bodem tot 1,85 m-mv verstoord, mogelijk door een oude sloot.