Nunspeet Bovenweg 106 16050059 Rapportage IVO-P DO Nunspeet, Bovenweg 106 definitief

DOI

In april en juni 2016 heeft Transect b.v. een archeologisch proefsleuvenonderzoek en een opgraving uitgevoerd in het plangebied aan de Bovenweg 106 in Nunspeet (Kerkhoven et al. 2020). De aanleiding voor het onderzoek is een 'rood-voor-rood-regeling' waarbij een deel van het perceel, dat een omvang heeft van circa 1968 m², voor de bouw van een nieuwe woning is bestemd. De onderzoekslocatie ligt op de noordflank van een langgerekte oost-west georiënteerde dekzandrug, die Nunspeet, Hulshorst, Zwart Goor, Oosteinde en Doornspijk met elkaar verbindt. Tijdens het proefsleuvenonderzoek werd duidelijk dat ter hoogte van de Bovenweg 106 een steentijdvindplaats ligt, bestaande uit een vondstconcentratie van onder andere bewerkt vuursteen en aardewerk. Deze vondstconcentratie wordt vergezeld van grondsporen, waaronder ook potentiële huisplattegronden. In het kader van de opgraving is de vondstconcentratie ter hoogte van het bouwvlak van de nieuwe woning in verzameleenheden van 50x50x5 cm opgegraven (81 m2), waarbij de uitkomende grond op locatie nat is gezeefd over een zeef met een maaswijdte van 2 mm. De locatie aan de Bovenweg 106 in Nunspeet is, blijkens het proefsleuvenonderzoek en de definitieve opgraving, over een periode van circa zeven tot acht millennia door onze voorouders bezocht en bewoond geweest, resulterend in een dichte concentratie nederzettingsafval en tientallen grondsporen (Kerkhoven et al. 2020). Na de formatie van de dekzandrug in het Late-Dryas stadiaal (laatste fase Weichsel-ijstijd), circa 12.000 jaar geleden, heeft er geen sedimentatie meer plaatsgevonden. De top van het dekzand heeft dus tot aan de vorming van het esdek (in de Late-Middeleeuwen) al die tijd het maaiveld gevormd. Diverse jagers-verzamelaarsgroepen en boerensamenlevingen hebben op en in het dekzand hun vondsten en sporen achtergelaten. De puzzelstukjes van deze puzzels van de verschillende gebruiks- en bewoningsfasen liggen door elkaar, niet gescheiden door nieuwe bodemlagen, zoals dat in lager gelegen, vaak natte gebieden wel het geval is; bijvoorbeeld door veenvorming en sedimentatie van klei). Deze vermenging bemoeilijkt het archeologisch onderzoek. Vanwege overeenkomstige kenmerken, kan het merendeel van het bewerkte vuursteen en het handgevormde aardewerk niet aan specifieke culturen en cultuurgroepen worden toegeschreven en hiermee ook niet goed worden gedateerd, anders dan een brede datering van Mesolithicum t/m IJzertijd (de tijdens het proefsleuvenonderzoek gevonden AA-steker suggereert zelfs een start in het Laat-Paleolithicum B). Voor wat betreft het aardewerk speelt hier ook de hoge fragmentatiegraad een rol. Dit levert beperkingen op voor ruimtelijke analyses. Uit de opgraving van de bouwput voor de nieuwe woning kan, voor wat betreft ruimtelijke spreiding, alleen worden geconcludeerd dat in het noordwestelijke deel hiervan sprake is van een hogere vondstdichtheid.Ondanks deze beperking moet de term palimpsest voorzichtig worden gebruikt, omdat dit meer suggereert dan een moeilijke puzzel. Op de archeologische werkvloer wordt deze term namelijk frequent gebruikt om een vindplaats als 'onbruikbaar' of 'niet behoudenswaardig' af te doen. Dit zou echter geen recht doen aan de archeologische potentie van de vindplaats en in breder opzicht, aan die van de prominente dekzandrug waar de vindplaats op ligt. Immers, er is maar een klein stukje van 81 m2 opgegraven. Daarnaast heeft het onderzoek ook enkele tientallen grondsporen opgeleverd, waaronder paalkuilen en paalgaten, die huisplattegronden en andere structuren en erfinrichting kunnen vertegenwoordigen. Dit is alleen vast te stellen door het opgraven van grotere oppervlaktes. De aangetroffen grondsporen zijn voorlopig niet nauwkeurig te dateren, omdat hierin geen of geen dateerbaar vondstmateriaal in is aangetroffen. De vondstlaag, dat wil zeggen de top van het dekzand, bevat echter een grote hoeveelheid prehistorisch vuursteen, dat grotendeels in het Mesolithicum, het Neolithicum en de Vroege-Bronstijd is te dateren. De Vroege-Bronstijd Sögel-spits sluit een reeks aan spitstypen af die typochronologisch vanaf het Vroeg-Mesolithicum zijn te dateren. Daarnaast bevatten de lagere zeeflagen ook het overgrote deel van het aangetroffen prehistorisch aardewerk. Het prehistorisch aardewerk is aan het Neolithicum, de Bronstijd en de IJzertijd toe te schrijven. Het noordwesten van werkput 6 en de structuur in werkput 5 zijn onderdeel van een prehistorische bewoningszone. Er is hier een hogere dichtheid aan prehistorisch aardewerk aangetroffen in de zeeflagen en de grondsporen geven een prehistorische indruk. Het aardewerk uit de periode Neolithicum-Bronstijd is helaas voornamelijk gedateerd op basis van magering. Een specifieke datering op aardewerktype was verder niet mogelijk. Het aardewerk is deels te dateren tot in de IJzertijd. Concluderend is de onderzoek locatie vanaf het Mesolithicum tot in de IJzertijd bezocht door eerst groepen jagers-verzamelaars en vervolgens door groepen die geheel of gedeeltelijk afhankelijk waren van landbouw en veeteelt. Gezien de vele paalkuilen en paalgaten, die waarschijnlijk deels huisplattegronden vertegenwoordigen, hebben laatstgenoemde groepen hier nederzettingen gesticht. Dit is niet zo verwonderlijk, gezien de uitstekende landschappelijke situatie die de dekzandrug bood in de vorm van laag gelegen weidegebied voor het vee en hoog gelegen zandgronden voor akkers. Daarbij zullen vroeg-neolithische groepen ook hebben geprofiteerd van de wilde flora en fauna in deze ecologische gradiëntzone om hun dieet aan te vullen met bessen, noten, knol- en wortelgewassen, gevogelte en wilde zoogdieren als edelhert en ree. We kunnen hier echter alleen maar naar gissen, omdat in de zure en zuurstofrijke zandbodem nauwelijks botmateriaal bewaard blijft, tenzij het gecalcineerd is. Alleen in uitzonderlijke situaties blijft plantaardig en dierlijk botmateriaal bewaard, zoals in humeuze vullingen van waterkuilen en waterputten. In de loop van de Late Middeleeuwen/begin van de Nieuwe Tijd wordt de onderzoekslocatie in gebruik genomen voor de plaggenlandbouw. Aanwijzingen voor een begraven akkerniveau ontbreken. De ontginning voor de plaggenlandbouw leidt tot een hoge enkeerdgrond; ook wel een esdek genoemd. Ten behoeve van de ontginning werd de top van het dekzand omgewerkt, wat er toe heeft geleid dat middeleeuwse en nieuwe tijd mestafval, met hierin fragmenten van gebroken vaatwerk, vermengd is geraakt met prehistorisch afval in de vorm van onder andere bewerkt vuursteen en aardewerk. Deze ontginning zal ook het prehistorische afval hebben verplaatst, maar zeker niet veel, zodat ruimtelijke spreidingspatronen wel degelijk nog betekenis hebben, mits het prehistorisch vondstmateriaal typochronologisch is te duiden. Over een klein oppervlak van 81 m2 zal dit niet goed mogelijk zijn, maar over grotere oppervlakken, dus op een lagere resolutie, zullen spreidingspatronen wel informatiewaarde hebben; zeker als deze voor wat betreft het Neolithicum, Bronstijd en IJzertijd, in relatie kunnen worden gebracht met (erf-)structuren (grondsporen). Als zodanig blijft het niet opgegraven deel van de vindplaats behoudenswaardig

Identifier
DOI https://doi.org/10.17026/dans-zqx-5sxs
Metadata Access https://archaeology.datastations.nl/oai?verb=GetRecord&metadataPrefix=oai_datacite&identifier=doi:10.17026/dans-zqx-5sxs
Provenance
Creator Transect
Publisher DANS Data Station Archaeology
Contributor R.C.B. Steenbak; Transect
Publication Year 2023
Rights DANS Licence; info:eu-repo/semantics/restrictedAccess; https://doi.org/10.17026/fp39-0x58
OpenAccess false
Contact R.C.B. Steenbak (Provincie Noord-Brabant)
Representation
Resource Type Dataset
Format application/pdf; image/jpeg; application/octet-stream; application/dbf; application/prj; application/shp; application/shx; image/png; application/zip; text/html; application/vnd.openxmlformats-officedocument.spreadsheetml.sheet; image/tiff; application/x-msaccess; application/vnd.openxmlformats-officedocument.wordprocessingml.document; text/xml; application/gml+xml; application/msword
Size 4431732; 10011754; 437294; 216451; 209259; 221199; 218345; 212178; 226741; 223118; 230341; 221262; 461937; 446438; 451435; 199554; 5; 253498; 251586; 433; 705; 41988; 2564; 247274; 408114; 254698; 259010; 4798; 3410863; 3525706; 3616766; 3553350; 3526360; 3443352; 3575820; 3710286; 3532846; 3575723; 3466686; 3590452; 3462698; 3316572; 3441595; 3485554; 3521035; 3407224; 90676; 149375; 10795; 2787851; 3002019; 2812336; 2457160; 4592421; 5668002; 485594158; 250726; 10645504; 2584325; 2674758; 2590774; 2283158; 2310499; 337974; 10621609; 147; 703; 128; 108; 639; 1193; 19290; 324; 164; 1608004; 227328; 146; 184; 124; 235; 1260; 140; 329850; 269058; 271703; 3320; 1020; 77; 178; 240; 236; 287; 1324; 172; 509106; 83876; 5028; 244502; 337794; 502914; 500482; 494290
Version 1.0
Discipline Humanities