In het plangebied zijn tijdens het veldonderzoek (verkennende fase) veertien boringen verricht. Hier bestaat de bodem in grote lijnen uit een bouwvoor, (resten van) veraard veen, een verstoorde zandlaag, in vijf boringen een intacte B- en BC-horizont en ten slotte de intacte C-horizont. Deze bevindt zich gemiddeld op een diepte van 60 centimeter beneden maaiveld. De verstoringen zijn vermoedelijk het resultaat van het egaliseren van het terrein, landbewerking en de vroegere aanwezigheid van bomen. Tijdens het booronderzoek zijn geen archeologische indicatoren waargenomen.