Op basis van het veldonderzoek is vastgesteld dat in het plangebied restgeulafzettingen van de
Kromme Rijn aanwezig zijn. Van duidelijke oeverafzettingen, zoals deze in het bureauonderzoek
werden verwacht, is geen sprake. Deze zouden zich namelijk kenmerken als grijze, goed gerijpte
en stevige klei, terwijl in de boringen alleen slappe, sterk roesthoudende klei met krimpscheuren
gevonden is. Het vermoeden bestaat daarom dat in het plangebied een algehele
waterstandsverlaging heeft plaatsgevonden, nadat de geul van de Kromme Rijn hier deels
dichtgeslibd is. De oeverafzettingen van de Kromme Rijn bevinden zich waarschijnlijk onder de
bebouwing ten noordwesten van het plangebied. Vanwege het aantreffen van
restgeulafzettingen moet het plangebied altijd relatief nat en drassig geweest zijn en daardoor
niet geschikt voor bewoning. Ook zijn geen oude ophoog- of cultuurlagen in de boringen
aangetroffen. Daarom is de archeologische verwachting op het aantreffen van
nederzettingsresten in het plangebied laag. Wel kan niet volledig worden uitgesloten dat in het
plangebied water-gerelateerde resten aanwezig zijn. Scheepswrakken, beschoeiingen en
visfuiken kunnen namelijk in restgeulopvullingen liggen en zijn vanwege hun lokale karakter lastig
door middel van systematisch onderzoek op te sporen. Het Kromme Rijngebied is immers in de
Middeleeuwen een intensief bewoond en gebruikt gebied geweest, vanwaar dergelijke resten
zeker in een oude riviergeul terecht kunnen zijn gekomen, te meer de Kromme Rijn de
handelsverbinding vormde tussen de steden Utrecht en Wijk bij Duurstede (Dorestad). Omdat de
restgeulafzettingen intact zijn, zullen dergelijke resten ook goed geconserveerd zijn.