In september/oktober heeft Antea Group een archeologisch onderzoek uitgevoerd in het kader van de aanleg van een waterpoel ter plaatse van de onderzoekslocatie, ter hoogte van De Sleeg 36/38. Het onderzoek heeft bestaan uit een archeologisch bureauonderzoek en een booronderzoek, karterende fase. Uit het bureauonderzoek blijkt dat het plangebied in een voorheen zeer dynamisch landschap is gelegen. Diverse geraadpleegde kaarten alten voor het plangebied verschillende interpretaties zien van de landschappelijke situatie. De archeologische resten kunnen worden verwacht op (eventueel) aanwezige oeverafzettingen, dekzandafzettingen, rivierduinen en/of crevasse-afzettingen. Uit de boringen blijkt een complexe bodemopbouw die voor meerde interpretaties vatbaar is. De bovenste twee c.q. drie 'omgewerkte' klei- en zandlagen, met insluitingen van grind en puin kunnen goed geïnterpreteerd worden als overslaggronden. Overigens is een onderscheid tussen overslaggronden (ontstaan vanuit een dijkdoorbraak) enerzijds en crevasseafzettingen (ontstaan vanuit een oeverwaldoorbraak; dus voor de dijkaanleg) anderzijds uit de boringen moeilijk op te maken. Het onderliggende pakket zandige klei zou kunnen wijzen op oeverafzettingen. Er is echter geen sprake van een duidelijke fining upward sequence. Niet uitgesloten is dat ook deze laag aan een crevasse is toe te schrijven. Hetgeen ook geldt voor de hieronder gelegen matig grofzandige laag. Het dunne kleidek kan mogelijk worden beschouwd als de laag van Wijchen. Het onderste, zeer fijnzandige pakket is hoogstwaarschijnlijk afgzet onder eolische omstandigheden; het gaat om een dekzandpakket dan wel rivierduin. In de top ervan is geen (restant van een) podzolprofiel aangetroffen. De aangetroffen overslaggronden kennen een lage archeologische verwachting. Aan de (mogelijke) crevasseafzettingen en dekzand- en /of rivierduinafzettingen kan in principe ene hoge archeologische verwachting worden toegekend. Het feit dat in de top van deze laatste geen podzolprofiel is aangetroffen, maakt dat de verwachting toch laag uitpakt; op dit niveau worden immers alleen steentijdsites verwacht. Er zijn tijdens het booronderzoek geen archeologische indicatoren aangetroffen. De afwezigheid van archeologische indicatoren wordt beschouwd als een indicatie voor de afwezigheid van archeologische vindplaatsen.
Antea Group Archeologie 2016/146