Het bureauonderzoek toonde aan dat er zich mogelijk archeologische waarden in het plangebied zouden kunnen bevinden vanaf de Prehistorie tot het huidige tijd. Daarom is aansluitend een inventariserend veldonderzoek uitgevoerd in de vorm van een karterend booronderzoek. Uit het veldonderzoek blijkt dat het grootste deel van het plangebied bestaat uit een dekzandwelving waarop een hoge bruine enkeerdgrond gevormd is. Onder een graszode bevindt zich een subrecente bouwvoor van bruin siltig fijn zand met een gemiddelde dikte van 50 cm. Daaronder bevindt zich bij boring 3 en 5 een oudere fase van het plaggendek van grijsbruin iets humeus fijn siltig zand. Bij boring 4, 5 en 6 is de oude eerdlaag door ploegen of spitten vermengd geraakt met de top van het dekzand (A/C-horizont). Bij boring 2 is onder de eerdlaag een intacte veldpodzol aangetroffen. Bij boring 8 is onder de eerdlaag op een diepte van 65 cm-mv zelfs nog een uitspoelingshorizont (E-horizont) aangetroffen op een 40 cm dikke (!) inspoelingshorizont (podzol B). Bij boring 6 is de podzol B door ploegen vermengd met de basis van de eerdlaag. De top van het dekzand is aangetroffen op een diepte variërend van 95 cm-mv (boring 1) tot 130 cm-mv (boring 3). De grondwaterstand bevond zich ten tijde van het veldonderzoek op een gemiddelde diepte van 90 cm-mv.