De onderzoekslocatie ligt volgens de Archeologische Beleidskaart van de gemeente Sint-Michielsgestel in een zone ‘middelhoge verwachting’. Voor deze verwachtingszone geldt een onderzoeksplicht bij bodemingrepen met een oppervlakte groter dan 100 m² en dieper dan 50 centimeter beneden maaiveld.
Het plangebied ligt waarschijnlijk op een overgangszone van relatief hooggelegen dekzandwelvingen naar een lagere zone van verspoelde dekzandvlakten. Het plangebied ligt relatief laag in het landschap en ver verwijderd van een beekdal en er zijn tot op heden weinig vuursteenvondsten bekend in de directe omgeving. Om deze redenen wordt een middelhoge verwachting toegekend voor vindplaatsen uit het laat-paleolithicum tot en met het mesolithicum.
De ligging van het plangebied in een relatief laaggelegen overgangszone zal ook voor latere landbouwende samenlevingen niet direct een aantrekkelijke vestigingsplaats zijn geweest. Men zal zich voornamelijk op de hooggelegen dekzandruggen en de hoge delen van de dekzandwelvingen hebben gevestigd, zoals die aanwezig zijn ten westen van het plangebied. Er geldt daarom een middelhoge verwachting voor zowel nederzettingsresten uit de periode neolithicum tot en met de ijzertijd als voor nederzettingsresten uit de Romeinse tijd en de vroege middeleeuwen.
Het plangebied ligt aan de Venkant. Uit bestudering van historische kaarten blijkt dat het plangebied sinds tenminste circa 1800 in een moeras lag. Aan het einde van de 19e eeuw is het moeras gedempt en als weiland in gebruik genomen. Het is onbekend hoe oud dit moeras is en/of het van natuurlijke oorsprong is, dan wel aangelegd en wat de diepte van het moeras was. De aangrenzende percelen bestaan voornamelijk uit weiland. Dit suggereert een lagere ligging, hetgeen ook uit de naam Venkant blijkt (rand van een ven). Er geldt een middelhoge verwachting voor de periode late middeleeuwen en een lage archeologische verwachting voor de nieuwe tijd.
Op basis van het uitgevoerd verkennend veldonderzoek middels boringen kan worden gesteld dat de bodemopbouw binnen het plangebied bestaat uit een AC-bodemprofiel. Hieruit blijkt dat het plangebied in een natte omgeving ligt en daarmee niet aantrekkelijk was voor bewoning. Op basis van de landschappelijke ligging (natte omstandigheden) worden er geen archeologische sporen meer verwacht in het plangebied uit de periode laat-paleolithicum tot en met de nieuwe tijd. Om deze reden wordt de kans op het aantreffen van archeologische resten laag geacht voor alle perioden.
Omdat nog onvoldoende landschappelijke informatie beschikbaar is, gaat de gemeente niet akkoord met het advies om het terrein volledig vrij te geven. In plaats daarvan wordt een archeologische opname van het bodemprofiel met een paleo-ecologische bemonstering van een eventueel intact deel van het veenpakket gevraagd.