Eindrapportage archeologische inspectie (10348.001) Molenweg, Bosweg en Sparrenweg te Klarenbeek

DOI

Resultaten en conclusie archeologische inspectieUit de resultaten van de archeologische inspectie blijkt dat de natuurlijke bodemopbouw bestaat uit dekzandafzettingen en dat het plangebied/onderzochte wegtraject binnen een dekzandrug ligt. Het totale pakket dekzand betreft voor het onderste deel, vanaf een diepte van gemiddeld 110 cm -mv, leemrijk Oud Dekzand en vertoond gelaagdheid. Het bovenste afdekkende pakket Jong Dekzand is leemarm en is meest dik in het centrale tot noordelijke deel van de Molenweg/oostelijke delen van het onderzochte wegentraject. Op de overgang van het Jong naar het Oud Dekzand is geen begraven bodemprofiel (Bølling- en/of Usselo-bodem) waargenomen en duidt erop dat de oorspronkelijke top van het pakket Oud Dekzand ter plaatse van het plangebied een erosiefase heeft gekend (eolisch of verspoeld door sneeuwsmeltwater). In de oorspronkelijke top van het Jong dekzand zijn bij de profielen in het zuidoostelijke en noordwestelijke deel van de Molenweg en het centrale tot noordoostelijke deel van de Bosweg deels intacte bodemprofielen aangetroffen van de van nature gevormde haarpodzolbodem (droge humuspodzol). Dit bodemtype geeft aan dat het onderzochte wegentraject een relatief hoge ligging in het landschap heeft met vrij diepe grondwaterstanden. In het zuidwestelijke deel van de Bosweg, het centrale deel van de Molenweg en vrijwel de gehele Sparrenweg is de bodemopbouw vaak tot grotere diepte verstoord, veelal ten gevolge van eerder rioolvernieuwingen dan wel de aanleg van de diverse aanwezige kabels en leidingen. Er zijn verder in de profielen geen restanten van een plaggendek aangetroffen, wat op basis van gegevens van de Bodemkaart van Nederland wel verwacht werd. Matig dikke dan wel dikke pakketten humeuze grond liggend op een intact restant van een podzolbodem zijn in géén van de profielen aangetroffen. Anderzijds dient wel rekening te worden gehouden dat deze volledig zijn weggraven nadat het wegen-traject zijn huidige functie kreeg. Voor de Molenweg werd een plaggendek niet verwacht, omdat deze tijdens de grootschalige ontginning al als zandweg in gebruik was genomen.De uitgevoerde archeologische inspectie, waarbij een veelvoud aan bodemprofielen zijn bekeken en gedocumenteerd (naast de gecontroleerde wanden), heeft geen in situ liggende archeologische indicatoren opgeleverd. Tevens zijn archeologische sporen niet waargenomen.Alleen tijdens het controleren van de stort zijn enkele fragmenten aardewerk aangetroffen, waarvan blijkt dat het gaat om twee fragmenten roodbakkend geglazuurd aardewerk, een dakpanfragment en een stuk machinaal geproduceerd glas, welke een datering hebben niet ouder dan (sub)recent (19e/20e eeuw, determinatie uitgevoerd door de heer P. Wemerman (materiaalspecialist)). Meest waarschijnlijk zijn deze met vermengd geraakt in de bovengrond tijdens eerdere wegvernieuwingen dan wel andere bodemverstorende ingrepen.ConclusieGeconcludeerd wordt dat er binnen een deel van het onderzochte wegentraject reeds bodemverstorende ingrepen zijn uitgevoerd waardoor eventueel voorheen aanwezige archeologische resten en/of sporen zijn vergraven. Daar waar nog sprake is van de meest intacte oorspronkelijke bodemprofielen, ter plaatse van het zuidoostelijke en noordwestelijke deel van de Molenweg en het centrale tot noordoostelijke deel van de Bosweg, zijn verder geen aanwijzingen voor de aanwezigheid van een (behoudenswaardige) archeologische vindplaats in het plangebied/onderzochte wegentraject. Hierbij dient wel gemeld te worden dat er alleen momentopnamen zijn gedaan tijdens de uitgevoerde graafwerkzaamheden.AdviesOp grond van het ontbreken van aanwijzingen voor de aanwezigheid van een (behoudenswaardige) archeologische vindplaats adviseert Econsultancy om bij toekomstige graafwerkzaamheden binnen het plangebied/onderzochte wegtraject (wegreconstructies/aanleg van kabels en leidingen), in het kader van de Archeologische Monumentenzorg (AMZ), geen vervolgonderzoek te laten plaatsvinden.Wel dient te allen tijde bij het afgeven van een omgevingsvergunning de wettelijke meldingsplicht (artikel 5.10 Erfgoedwet juli 2016) kenbaar te worden gemaakt om het documenteren van toevalsvondsten te garanderen: Degene die anders dan bij het doen van opgravingen een zaak vindt waarvan hij weet dan wel redelijkerwijs moet vermoeden dat het een monument is (in roerende of onroerende zin), meldt die zaak zo spoedig mogelijk bij Onze minister. Deze aangifte dient te gebeuren bij de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed in Amersfoort (ARCHIS-meldpunt, telefoon 033-4227682). Het verdient aanbeveling ook de regioarcheoloog (de heer H.G. Pape-Luijten) en de verantwoordelijk ambtenaar van de gemeente Voorst (mevrouw E. Holtman) hiervan per direct in kennis te stellen.

Date Accepted: 16-03-2022

Date Accepted: 2022-03-16

Date Submitted: 2022-03-16

Identifier
DOI https://doi.org/10.17026/dans-22y-sdgc
Metadata Access https://archaeology.datastations.nl/oai?verb=GetRecord&metadataPrefix=oai_datacite&identifier=doi:10.17026/dans-22y-sdgc
Provenance
Creator EMILE ten Broeke
Publisher DANS Data Station Archaeology
Contributor E.M. Broeke, ten; EMILE ten Broeke (Econsultancy); Econsultancy
Publication Year 2022
Rights DANS Licence; info:eu-repo/semantics/restrictedAccess; https://doi.org/10.17026/fp39-0x58
OpenAccess false
Contact E.M. Broeke, ten (Econsultancy)
Representation
Resource Type Dataset
Format application/zip; application/pdf
Size 29690; 9218970
Version 1.0
Discipline Humanities