ADC ArcheoProjecten heeft in maart en april 2020 een bureauonderzoek en inventariserend veldonderzoek in de vorm van een verkennend booronderzoek uitgevoerd op de locatie Gijbelandsedijk 19 in Brandwijk, gemeente Molenlanden. De aanleiding voor het onderzoek is de voorgenomen nieuwbouw van een woning op de locatie. Hiervoor is een omgevingsvergunning noodzakelijk.Op basis van het bureauonderzoek is een gespecificeerde verwachting opgesteld. Hieruit volgt dat het plangebied in de Alblasserwaard is gesitueerd. Dit betreft een komgebied dat zich tussen de Lek, de Merwede en de Noord uitstrekt. Voordat de rivieren in de Late Middeleeuwen van doorgaande dijken werden voorzien, hadden deze vrij spel en veranderde hun loop voortdurend.Eén van de rivierlopen in het onderzoeksgebied was de Langerak-stroomgordel. De aan deze stroomgordel gerelateerde oever- en beddingafzettingen kunnen in het verleden een ondergrond hebben gevormd voor bewoning, maar geen van de in de omgeving uitgevoerde archeologische booronderzoeken heeft hiervoor aanwijzingen opgeleverd.Wegens vernatting en grootschalige veenvorming die zich vanaf de Bronstijd voltrok, moet worden aangenomen dat de bewoningsmogelijkheden in het onderzoeksgebied vanaf dat moment sterk afnamen. Dit veranderde in de Late Middeleeuwen toen de natuurlijke afwatering verbeterde en als gevolg van de aanleg van dijken de kans op overstroming afnam. Uit historische informatie is bekend dat het gebied in deze periode gefaseerd werd ontgonnen en dat de bewoning zich concentreerde langs zogenoemde ontginningsassen. Eén van deze ontginningsassen betreft de oevers van de direct ten zuiden van het plangebied gelegen Graafstroom, een in de tweede helft van de 13e eeuw gegraven waterloop.Vanwege wateroverlast werden de erven opgehoogd en ontstond een reeks woonheuvels of huisterpen. Op grond van de hogere ligging en de aanwezigheid van oude bebouwing is mogelijk ook in de zuidoosthoek van het plangebied sprake van een woonheuvel. In dit deel van het plangebied moet daarom rekening worden gehouden met opgebrachte kleilagen met vondstmateriaal (zoals aardewerk, baksteen en dierlijk bot), afvalkuilen en sporen van eerdere bebouwing zoals muurresten, resten van vloeren en uitbraaksleuven. Door de bouw en sloop van een stal en de verbouw van het huidige woonhuis in de 20e eeuw moet rekening worden gehouden met plaatselijke verstoringen van de bodem.Teneinde bovengenoemde verwachting te toetsen en aan te vullen is in het plangebied een verkennend booronderzoek uitgevoerd. Hieruit blijkt dat de diepere ondergrond hoofdzakelijk uit komafzettingen (Formatie van Echteld) bestaat. In boring 3, die in het noorden van het plangebied is verricht, zijn zandige en kleiige oeverafzettingen (Formatie van Echteld) aangetroffen, die mogelijk verband houden met de stroomgordel van Langerak. De kom- en oeverafzettingen worden afgedekt door een 40 tot 140 cm dik pakket bosveen (Hollandveen Laagpakket, Formatie van Nieuwkoop). Dit veen wordt in de boringen 1 en 5, die in de zuidoosthoek van het plangebied zijn verricht, afgedekt door een 100 tot 120 cm dikke erfophoging bestaande uit puinhoudende klei.De top van de oeverafzettingen van de stroomgordel van Langerak kan in principe een bewoonbaar oppervlak hebben gevormd. De zwakke humusbijmenging en ontkalking worden in combinatie met de aanwezige houtresten niet als aanwijzingen hiervoor beschouwd, maar zijn vermoedelijk het resultaat van het ontstaan van een broekbos en veenbedekking. Het ophogingspakket, dat in de boringen 1 en 5 is aangetroffen, wordt daarentegen wel als archeologisch relevant beschouwd.Vanwege het ontbreken van dateerbaar vondstmateriaal kan niet bepaald worden of sprake is van een laatmiddeleeuwse (13e eeuw of later) woonheuvel of van een recentere erfophoging. Omdat op minuutplan uit 1819 reeds bebouwing is aangegeven, zal de ophoging in elk geval niet jonger dan begin 19e-eeuws zijn. De verbreiding hiervan lijkt zich te beperken tot de zuidoosthoek van het plangebied (zone van circa 25 x 15 m), waar de maaiveldhoogte zich rond 0,65 à 0,40 m –NAP bevindt. In boring 2, waar de maaiveldhoogte ruim een halve meter lager is, ontbreekt dan ook de ophoging.