In opdracht van de gemeente Leiden heeft RAAP op 21 december 2016 een inventariserend veldonderzoek in de vorm van proefsleuven uitgevoerd in verband met de realisatie van nieuwbouw aan de Rijnsburgerweg 124 in de gemeente Leiden.Bij het onderzoek zijn op twee niveaus archeologische resten aangetroffen: bovenin het veen en bovenin het duinzand, namelijk tussen 1,9 en 2,55 m -Mv (ca. 1,2 tot 1,8 m -NAP) en tussen ongeveer 2,7 en 3,3 m -Mv (ca. 2 tot 2,55 m -NAP). Hoe beide vindplaatsen precies geïnterpreteerd moeten worden, werd tijdens het onderzoek niet geheel duidelijk. Elk van de vindplaatsen betreft feitelijk niets meer dan een spreiding van vondstmateriaal in de betreffende laag. Of er bij het bovenste niveau daadwerkelijk sprake is van een greppel, is twijfelachtig. Bij het onderste niveau zijn in het geheel geen sporen waargenomen. Die vindplaats vertoont daarmee wel overeenkomst met de vindplaats op het Boerhaveterrein. Hier werd onder de cultuurlaag echter wel een voormalige akker gevonden, die herkenbaar was aan eergetouwkrassen. Deze bevond zich overigens op 1 m -NAP, dus hoger dan de laag in het plangebied. Beide niveaus worden vooralsnog geïnterpreteerd als cultuurlagen die zijn ontstaan als gevolg van menselijke gebruik van (de flank van) het Oude Duin. Wat dit gebruik behelsde is niet bekend. Alleen het onderste niveau kon worden gedateerd en wel in de Midden-Bronstijd. Het bovenste dateert vermoedelijk in de IJzertijd of Romeinse tijd.Op basis van de resultaten kunnen de archeologische resten op het onderste niveau als behoudenswaardig worden beschouwd. Daarom wordt geadviseerd om in de zone met de intacte flank van de strandwal (feitelijk de hele toekomstige westelijke vleugel, m.u.v. die delen die door de kelders van de voormalige bebouwing reeds zijn verstoord) geen bodemingrepen te laten plaatsvinden die dieper reiken dan 1,8 m -NAP. Op deze wijze blijven beide vindplaatsen in situ behouden. Indien het niet mogelijk is de bodemingrepen tot deze diepte te beperken, dan dient de genoemde zone vlakdekkend te worden opgegraven om daarmee beide vindplaatsen ex situ te behouden. Voor de archeologische resten op het bovenste niveau wordt geen nader onderzoek geadviseerd. Er zijn te weinig aanwijzingen om deze vindplaats als behoudenswaardig te beschouwen.