De aanleiding voor het hier beschreven archeologisch inventariserend veldonderzoek (IVO) zijn de graafwerkzaamheden die op het onderzochte perceel H 1024 te Nieuwe Pekela zijn uitgevoerd. Omdat deze graafwerkzaamheden de aanwezige archeologische waarden op het AMK-terrein 7222, waar het onderzoeksgebied deel van uitmaakt, mogelijk verstoord hebben is een archeologisch onderzoek noodzakelijk. Dit onderzoek dient om de mate van verstoring van de genoemde werkzaamheden te achterhalen.Het onderzoeksgebied maakt deel uit van een AMK-terrein waar vondsten en sporen uit het mesolithicum bekend zijn. Het onderzoeksgebied maakt deel uit van de grootste midden-mesolithische (circa 7000-6000 voor Chr.) nederzetting van Nederland en is van groot belang voor de archeologische kennis over deze periode. Waarschijnlijk gaat het om een belangrijke residentiële nederzetting (met bewoning van enige duur) uit het midden- en laat-boreale mesolithicum. In het gebied is sprake van een podzolbodem en het ligt in een veenkoloniaal gebied. Rond 12.000 voor Chr. deed mens zijn intrede in het landschap. Vanaf deze periode kunnen archeologische resten worden verwacht. Rond 6000 voor Chr. was het toendralandschap veranderd in een landschap met dichte bebossing en was weer onaantrekkelijk voor de mens. Vervolgens trad veengroei op, ook een factor die het landschap ongeschikt maakte voor bewoning. Vanaf circa 1600 na Chr. werd het veen in dit gebied ontgonnen en was het gebied weer geschikt voor bewoning.In het onderzoeksgebied is op basis van het 19e en 20e eeuws kaartmateriaal nooit bebouwing aanwezig geweest. Vooral de verandering van de verkavelingsrichting en egalisaties kunnen tot verstoring van de bodem hebben geleid. Uit het booronderzoek dat is uitgevoerd in 2000 blijkt dat op dat moment al op de hoogste delen van het terrein de A/E-horizont verdwenen was, maar dat op de flanken en lagere delen de podzol nog intact was (Archis en mondelinge mededeling drs. J. Molema). De verwachting op basis van het bureauonderzoek is dat de onlangs uitgevoerde graaf- of egalisatiewerkzaamheden de aanwezige archeologische waarden verder hebben aangetast. Het booronderzoek moet aantonen of en in hoeverre dit het geval is.Uit het veldonderzoek komt naar voren dat ten zuidoosten van de lijn tussen boring 29 en 32 intacte of deels intacte bodems aanwezig zijn. Het gebied is van groot belang voor de archeologische kennis over het mesolithicum. In het gebied ten noordwesten van de lijn tussen boring 29 en 32 is de bodem verstoord maar kunnen nog wel eventuele diepere sporen aanwezig zijn. Dit geldt ook voor het gebied met de boringen 1, 2 en 11, in de uiterste zuidwesthoek. Voor deze zone wordt aanbevolen bij eventuele bodemingrepen in de toekomst eerst een archeologisch vervolgonderzoek uit te voeren. In hoeverre de bodem verder is verstoord ten opzichte van hoe deze was bij het booronderzoek in 2000 is niet bekend, aangezien hiervan geen gegevens beschikbaar zijn.In boring 10 zijn houtskoolbrokken aangetroffen in de overgangslaag van veen naar dekzand. Het houtskool bevindt zich onder de afdekkende veenlaag. Waarschijnlijk is het daarom te dateren in het mesolithicum, gezien de toenemende vernatting van het gebied vanaf circa 6000 v. Chr. (zie paragraaf 2.1.2). Als het houtskool van natuurlijke oorsprong is (bijvoorbeeld een brand in de omgeving) of hier opzettelijk door de mens is gedeponeerd is echter niet duidelijk.De archeologische waarde van dit mesolithische AMK-terrein kan als hoog gehandhaafd worden. De recentelijke grondwerkzaamheden lijken geen directe invloed te hebben gehad op de totale archeologische waarde van het AMK-terrein.
Date: 2012-03-07