Op grond van de bestudeerde bronnen kan geconcludeerd worden dat het plangebied een middelhoge trefkans heeft op archeologische resten van het Laat-Paleolithicum tot en met de Vroege IJzertijd en een hoge verwachting vanaf de Late IJzertijd tot de Nieuwe Tijd. De bodem heeft ter plaatse door agrarische grondbewerking naar verwachting in de eerste 50 cm geen onverstoord profiel meer. Dit zal met het bodemonderzoek moeten worden bevestigd. Om het verwachtingsmodel te toetsen is in het te ontwikkelen deel van het plangebied een karterend booronderzoek uitgevoerd. Op basis van de onderzoeksresultaten van het bodemonderzoek kunnen de onderzoeksvragen uit het bureauonderzoek als volgt beantwoord worden.  Wat is de bodemopbouw en de vermoedelijke intactheid van het bodemprofiel binnen het plangebied? De bodem is tot op een diepte van gemiddeld 50 cm geroerd door ploegen. Daaronder is achtereenvolgens sprake van overslaggronden die bij een dijkdoorbraak van de Waal zijn ontstaan en oever- en crevasseafzettingen van de Waalstroomgordel (vroege fase). De aangetroffen afzettingen behoren tot de Formatie van Echteld.  Kunnen er archeologische vindplaatsen in het onderzoeksgebied aanwezig zijn? Afgezien van de subrecente bouwvoor en in de Nieuwe Tijd en Moderne Tijd omgewerkte top van de afzettingen van de Waal die bij een dijkdoorbraak zijn gevormd, zijn er geen aanwijzingen aangetroffen voor menselijke bewoning. De door de RCE veronderstelde archeologische niveaus zijn niet aangetroffen. De ondergrond in het onderzoeksgebied kent grotendeels een natuurlijk profielverloop die gevormd is binnen de invloedsfeer van de Waal stroomgordel (vroege en late fase) zonder sporen van menselijke aanwezigheid. De oudste sporen van bewoning dateren uit de Late Middeleeuwen en de Nieuwe Tijd toen het plangebied in gebruik was als akker- en weidegebied.