In april en juni van 2016 en in februari 2018 is in opdracht van de gemeente Stede Broec en Kuin bv een archeologisch onderzoek uitgevoerd aan de Zesstedenweg 203 te Grootebroek, gemeente Stede Broec. De onderzoekslocatie ligt midden in het centrum van Grootebroek, ten oosten van de kruising Raadhuislaan en Zesstedenweg en direct ten westen van de Oude Kerk.In de Late Middeleeuwen werd dit gebied ontgonnen. In analogie met andere vindplaatsen langs de Streekweg wordt uitgegaan van bewoning langs deze as vanaf de tweede helft van de 12de eeuw. Opvallend genoeg ontbreken duidelijke resten uit deze periode. De oudste resten worden gevormd door een pakket klei, meer dan een meterdik, dat vermoedelijk ergens tussen 1275 en 1325 in een korte tijd werd opgebracht. De ophoging en minimaal een waterput uit het begin van deze fase zijn hoogstwaarschijnlijk te koppelen aan de eerste bewoning. Dit zal een eenvoudig houten huis zijn geweest. Van het pand zelf werd niets teruggevonden.Rond 1400 hoogde men het terrein voor een tweede keer op. Ditmaal werden de percelen niet veel hoger, maar wel langer. Grond werd vooral op het deel net ten zuiden van het eerder opgehoogde stuk opgebracht, waardoor vooral een langer terrein ontstond. Of zoals elders is waargenomen, hierbij ook de sloten langs de kade of binnendijk die onder de Zesstedenweg ligt werden gedempt, kon niet worden achterhaald. Voor deze periode is voor het eerst een erfgrens tussen het westelijk en oostelijke deel duidelijk te onderscheiden. Het bestond uit een ondiepe greppel waarvan de zijkant werd verstevigd, eerst met een houten beschoeiing en daarna tijdens een extra ophoging met gestoken zoden van klei.Het westelijke deel van het terrein was in deze periode bebouwd. Van dit pand zijn resten van kleivloeren gevonden en een vloer verhard met baksteen, mogelijk een stookplaats. Twee houten sloffen (liggend hout) hebben waarschijnlijk de dakdragende stijlen gedragen. Het gaat vermoedelijk om een eenschepig rechthoekig eenvoudig houten huis met een breedte 4 tot 5 m en een lengte van ongeveer 15 m. Het oostelijke deel was onbebouwd. Hier kwamen twee waterputten tevoorschijn. Mogelijk waren de percelen van dezelfde eigenaar en werd het drinkwater van het braakliggende perceel gehaald.In de 16de eeuw lijkt qua bebouwing niet veel te veranderen. Het oostelijke deel bleef in eerste instantie onbebouwd en op het westelijk deel was nog steeds een pand aanwezig. Omdat het houtbouw betreft, is het waarschijnlijk dat het in de deze eeuw nog een keer herbouwd werd. In een van de waterputten is veel puin en verbrand materiaal gevonden. Wellicht heeft een brand binnen het gebouw een herbouw geïnitieerd.Aan het einde van de 16de eeuw werd aan de westzijde, ten zuiden van het aanwezige pand een insteekhaven of aanlegplaats voor schuiten gemaakt. Het vondstmateriaal uit de onderste lagen in combinatie met dendrochronologisch onderzoek wijst richting een datering ergens in de periode 1585 – 1600. Mogelijk werd tegelijkertijd of snel daarna een groot pand op het braakliggende deel aan de oostzijde gebouwd. Het betreft een breed pand met aan de straatzijde een rolornamentgevel. Deze gevels zijn vooral gebouwd in de laatste decennia voor 1600. Saillant detail is dat het raadhuis een vergelijkbare gevel heeft – alleen sierlijker en met meer detail uitgevoerd – waardoor het denkbaar is dat de nieuwbouw van zowel de herberg als het raadhuis ongeveer in dezelfde tijd heeft plaatsgevonden.De archeologische opgraving leverde een grote hoeveelheid keramiek- en glasvondsten op die aan de herberg De Gekroonde Zwaan zijn te relateren. Meest opvallend is de grote hoeveelheid drinkgerei van glaswerk, de vele tabakspijpen en de honderden eetborden die zijn aangetroffen in de insteekhaven. Het gros van het vondstmateriaal is te dateren in de tweede helft van de 17de eeuw.Opvallend genoeg zijn er bijna geen resten te koppelen aan de stolpboerderij die hier tot 1915 stond.Waarschijnlijk waren de herbergen vanaf de 18de eeuw op zoek naar meerdere inkomstenbronnen. Was een groot deel van de 17de eeuw nog vol voorspoed en economische groei, in de 18de eeuw nam dit sterk af. Waarschijnlijk is met de bouw van de stolp rond 1800 gekozen voor een gemengd bedrijf met meer risicospreiding. In 1884 werd de herberg openbaar verkocht. In de omschrijving is sprake van ‘plek voor stalling van 14 stuks vee’. Dit en de aanwezigheid van een plek voor hooiopslag, die het vierkant binnen een stolpboerderij met zich meebracht, zijn aanwijzingen voor de aanwezigheid van een boerdenbedrijf dat was gericht op veeteelt. Mogelijk was de herberg en de kroeg die hierbij hoorde van secundair belang.
West-Friese Archeologische Rapporten 135
Date Submitted: 2020-02-04
Files not yet migrated to Data Station. For access to these files, please contact DANS at info@dans.knaw.nl.