In opdracht van de Nederlandse Spoorwegen-Railinfrabeheer Managementgroep Betuweroute (NS-RIB MGBR) heeft de Rijksdienst voor het Oudheidkundig Bodemonderzoek (ROB) een Aanvullend Archeologisch Onderzoek (AAO) uitgevoerd in de gemeenten Dodewaard en Valburg. Het object van onderzoek was een terrein (toponiem: het Hiensche Veld) ten noorden van de rijksweg A15, nabij de plaats Dodewaard.Het onderzoeksgebied ligt in het tracé van de aan te leggen Betuweroute. In opdracht van de NS-RIB MGBR is, voorafgaand aan het AAO, op deze locatie een archeologisch booronderzoek uitgevoerd door de Stichting Regionaal Archeologisch Archiveringsproject (RAAP). Daarbij zijn vondsten gedaan die duiden op bewoning in de Vroege en Midden-Bronstijd.Het doel van het AAO was meer inzicht te verkrijgen in de datering, de aard en de kwaliteit van de vindplaats ten behoeve van een definitieve waardering.Het AAO bestond uit de aanleg van een aantal proefputten, die zowel machinaal als handmatig in vierkante-metervakken werden verdiept. De inhoud van sommige vierkante-metervakken werd gezeefd.De belangrijkste conclusies van het proefonderzoek zijn:1 Binnen het onderzochte gebied is tussen ongeveer 0,6-1 m -mv. een vondstlaag (grootste dikte ca. 0,3 m) aangetroffen. Op dit niveau zijn twee elkaar niet-overlappende vondstconcentraties ontdekt. Grondsporen zijn niet aan het licht gekomen. Ondanks dat de afwezigheid van grondsporen hierop zou kunnen wijzen, zijn er geen indicaties dat de vondstlaag zich, bijvoorbeeld door verspoeling, in een secundaire positie bevindt.2 Het materiaal uit de genoemde vondstconcentraties dateert, vooral gezien het aardewerk, voornamelijk uit de tweede helft van de Midden-Bronstijd, dat wil zeggen fase 2/3 van de Hilversum-cultuur (ca. 1500-1100 v.Chr.). Van de vondsten is vooral een bronzen dolkkling opmerkelijk.3 De vondstconcentraties maken deel uit van twee nederzettingen, die zijn gelegen op crevasse- en komafzettingen. Het is waarschijnlijk dat het onderzochte terrein deel uitmaakt van de periferie van deze sites, waarvan de kernen zich waarschijnlijk ten noorden en ten zuiden van het tracé bevinden.4 Op ca. 1,2-1,5 m onder het maaiveld is een vondststrooiing ontdekt. Het gaat hierbij om verspoeld materiaal of om archeologische resten in situ uit een off-site-context. Deze vondsten worden gedateerd tussen het Vroeg-Neolithicum en de Midden-Bronstijd (ca. 4200-1700 v.Chr.).