Tussen februari en maart 2014 is een Archeologische Begeleiding (protocol IVO-P) uitgevoerd binnen de door het bureauonderzoek geselecteerde zones langs het tracé van de nieuwe drinkwaterleiding tussen de gemeente Kapelle (De Wranghe) en de gemeente Goes (Eikenlaan).Bureauonderzoek in 2013 had uitgewezen dat binnen het tracé op vijf locaties mogelijk archeologische waarden aanwezig konden zijn in de bodem. Voor de aanleg van de nieuwe drinkwaterleiding diende de bodem dieper verstoord te worden dan de diepte waarop de vindplaatsen kunnen worden aangetroffen. Omdat planaanpassing niet mogelijk was, konden eventueel aanwezige archeologische waarden verstoord of vernietigd worden. Hiertoe heeft de bevoegde overheid besloten dat een vervolgonderzoek door middel van een Archeologische Begeleiding diende te worden uitgevoerd binnen vier van de vijf locaties. Binnen de vijfde locatie werd geen vervolgonderzoek noodzakelijk geacht, omdat de drinkwaterleiding op grote diepte onder de snelweg A58 met een gestuurde boring wordt gerealiseerd. De omvang van het archeologisch onderzoek was in oppervlakte en diepte beperkt tot de door de bouwwerkzaamheden te verstoren delen. Tijdens het veldonderzoek is ter hoogte van zone 2 een behoudenwaardige vindplaats aangetroffen. Deze vindplaats kon niet in situ bewaard blijven. In overleg met de opdrachtgever en de bevoegde overheid is beslist het protocol Inventariserend Veldonderzoek op te schalen tot een protocol Opgraving waarbij de volledige breedte en lengte van de werkput is onderzocht. Hiervoor is een Nota van Wijziging opgesteld.In zone 1 (werkput 7), gesitueerd aan de noordzijde van het plangebied, werd een veldoven verwacht. Gravend onderzoek heeft echter uitgewezen dat het om een recente verstoring gaat.In zone 3 (werkput 3), gesitueerd ten zuiden van de Spaanweg en ten westen van de Daniëlsweg, gold een hoge verwachting op het aantreffen van archeologische waarden in de top van het Laagpakket van Walcheren. Binnen het onderzochte gebied zijn echter enkel recente antropogene lagen vastgesteld. Deze zijn het gevolg van herverkaveling in de jaren ’60 van de vorige eeuw waarbij het oorspronkelijke holle bolle terrein is genivelleerd. Hierdoor komt de hoge verwachting te vervallen voor deze onderzoekszone.In zone 4, gesitueerd ter hoogte van de Wranghe, ten noorden en zuiden van de Daniëlsweg, gold een hoge verwachting op het aantreffen van archeologische waarden uit de (Late) IJzertijd en Romeinse Tijd in de top van het Hollandveen Laagpakket. In de onderzochte gebieden zijn echter sporen van moernering vastgesteld.Tussen de moerneringskuilen zijn dunne veenbanken vastgesteld waar de top van het veen intact is gebleven. In de top van deze intacte veentoppen zijn geen archeologische waarden vastgesteld. Doordat het veen grotendeels gemoerneerd is, komt de hoge verwachting voor het niveau van het Hollandveen voor deze zone te vervallen.Zone 2 omvat het gebied ten oosten van de Abbekindersezandweg, ten noorden en ten zuiden van de Kasteelweg. Binnen deze zone gold een hoge verwachting op het aantreffen van archeologische waarden uit de Vroege Middeleeuwen tot en met de Nieuwe Tijd. Deze verwachting is volledig ingelost binnen dit onderzochte gebied. In deze zone zijn in totaal 3 werkputten onderzocht (werkputten 1, 2 en 6). In werkput 6, ten noorden van de Kasteelweg, zijn voornamelijk kuilen, perceelsgreppels en resten van een voormalig pad aangetroffen. Deze sporen dateren tussen de 15de en de 21ste eeuw. Ten zuiden van de Kasteelweg zijn in werkputten 1 en 2 op vier verschillende locaties bewoningssporen aangetroffen die kunnen worden toegeschreven aan vier verschillende erven. Deze dateren tussen de 10de en de 12de eeuw. De sporen omvatten voornamelijk greppels en kuilen. Binnen erf 3 zijn echter drie verschillende huisplattegronden aanwezig. Deze plattegronden onderscheiden zich op basis van vorm en oriëntatie. Twee van deze plattegronden, gelijk aan de eerste en laatste fase binnen het erf, hebben een rechthoekige plattegrond met een noordwest – zuidoost oriëntatie. Het derde huis, gelijk aan de tweede fase van het erf, is een kwartslag gedraaid en heeft hierdoor een noordoost-zuidwest oriëntatie. Deze huisplattegrond heeft licht gebogen wanden. Net ten zuiden van deze huisplattegronden is een bijgebouw aangetroffen. Aan welke fase deze kan worden toegeschreven is niet duidelijk. Ter hoogte van het meest zuidelijk gelegen erf, erf 4, is een tweede bijgebouw aangetroffen. Gezien de situering van dit bijgebouw behoort deze mogelijk bij het vierde erf ofwel bij een erf dat buiten het onderzoeksgebied is gesitueerd. Het vondstmateriaal aangetroffen in en rondom de sporen laten zien dat de bewoners lokaal aardewerk produceerden, maar ook importeerden uit het Rijn- en Maasland. Lokaal werd voornamelijk tarwe en haver geteelt. Daarnaast zijn ook resten van duivenboon of erwt aangetroffen. Mogelijk teelden de bewoners zelf lijnzaad dat gebruikt werd voor het maken van touw en/of textiel. Analyse van het dierlijk bot heeft aangetoond dat rund, schaap of geit en varken tot hun voedseldieet behoorde. Daarnaast waren ook katten, honden en paard(en) aanwezig. Aan een volgende fase binnen zone 2 kunnen losse kuilen, (perceels)greppels, een hooimijt en één dierlijk graf (schaap/geit) worden toegeschreven. Deze sporen dateren op basis van het aardewerk tussen de 13de en de 15de eeuw en betreffen voornamelijk sporen van agrarische activiteiten. Binnen de grenzen van het onderzoeksgebied zijn geen structuren aangetroffen van huizen of bijgebouwen. Echter de aanwezigheid van deze agrarische activiteiten duidt op bewoning in de directe omgeving. Mogelijk behoren zij bij de bewoning gesitueerd ten zuidwesten van het plangebied, ter hoogte van de motte.Een vierde en laatste fase binnen zone 2 dateert tussen de 16de en de 20ste eeuw. De sporen die aan deze fase zijn toegeschreven omvatten voornamelijk perceelsgreppels met een noordwest-zuidoost oriëntatie.Een afbakening van de bewoning is op basis van het huidige onderzoek niet mogelijk. Echter kan wel gesteld worden dat aan de noordzijde van de Kasteelweg (werkput 6) enkel in het meest zuidelijke deel enkele greppels zijn aangetroffen die op basis van het aangetroffen aardewerk dateren uit de 12de eeuw. De meeste bewoningssporen zijn ten zuiden van de Kasteelweg gelegen. Mogelijk spreidt de bewoning zich uit richting de westzijde van de Abbekindersezandweg (richting de motte). 14C-dateringen tonen aan dat de bewoning eindigt rond het midden van de 12de eeuw. Een historisch feit dat hiermee in verband kan worden gebracht zijn de grote overstromingen rond 1132. Als gevolg hiervan lijkt de bewoning zich na deze overstroming richting het zuidwesten te verplaatsen, ter hoogte van de motte. Eerder onderzoek ter plaatse van deze motte toonde aan dat deze na de 11e -12e eeuw wordt opgehoogd. Een tweede fase dateert volgens het onderzoek rond de 12de – 13de eeuw. Rond de 13de eeuw verdwijnt deze motte. Tussen de 14de en de 15de eeuw wordt ten noordwesten van het onderzoeksgebied een versterkt huis of kasteel gebouwd, bekend onder de naam Slot Smallegange. Momenteel is nog geen verband tussen de motte en dit huis aangetoond. Dit 14de – 15de eeuws huis kent eveneens verschillende fasen tot de uiteindelijke afbraak in de 20ste eeuw. De huidig aangetroffen bewoningsporen, de motte en het Slot Smallegange vormen samen een bewoningscontinuiteit vanaf de 10e eeuw. Deze continuïteit van bewoning is vrij zeldzaam, niet enkel in Zeeland, maar ook voor Nederland. Dit maakt dat deze locatie in aanmerking komt om als gemeentelijke vindplaats te worden opgenomen.