In de periode 12 en 13 december 2019 en 24 februari –18 maart 2020 heeft Antea Group, op de locatie ‘Watervoorziening Eemshaven td2b en td5 boringen 1576-1582, gemeente Eemsdelta’, een Inventariserend Veldonderzoek d.m.v. karterende boringen, een proefsleuvenonderzoek en een opgraving uitgevoerd. Tevens is het benaderen van mogelijk aanwezige Niet Gesprongen Explosieven (NGE) archeologisch begeleid. Dit als vervolg op een eerder uitgevoerd bureau- en inventariserend veldonderzoek.Op basis van het bureauonderzoek werden (overslibde) wierden uit de periode late ijzertijd/Romeinse tijd – middeleeuwen/nieuwe tijd en/of huisplaatsen uit de late middeleeuwen (nieuwe tijd) verwacht. Daarnaast werden archeologische resten uit de periode laat paleolithicum – neolithicum verwacht op (plaatselijk) hoger gelegen dekzand. Om de verwachtingen uit dit bureauonderzoek te toetsen is door Antea Group geadviseerd om een archeologisch booronderzoek (verkennende fase) uit te (laten) voeren voor de vergunningsplichtige onderzoekslocaties binnen het onderzoeksgebied. Uit dit verkennend booronderzoek is geconcludeerd dat er geen aanwijzingen zijn gevonden om dergelijke vindplaatsen binnen het grootste gedeelte van het plangebied te veronderstellen. Dit geldtechter niet voor het gebied tussen boringen 1426 en 1432 in de voormalige gemeente Delfzijl en het gebied tussen boringen 1576 – 1579 en 1581 in de voormalige gemeente Appingedam1; op deze locaties zijn wel degelijk aanwijzingen gevonden om een wierde of ander archeologisch fenomeen te veronderstellen. Het huidige eindrapport heeft betrekking op locatie 1576-1581 in de gemeente Appingedam.In overleg met Libau, de archeologisch adviseur van de gemeente, is besloten ter plaatse van de leidingsleuf ten eerste een proefsleuvenonderzoek uit te voeren. Indien hieruit blijkt dat er een archeologische vindplaats aanwezig is, moet er doorgestart worden naar een opgraving.Uit de karterende boringen blijkt dat het zuidelijk deel van het terrein, min of meer de zone waar de leidingsleuf is gepland, hoger ligt dan het noorden. Tevens is gebleken dat de bodemopbouw in de boringen geen of nauwelijks aanwijzingen op heeft geleverd om de aanwezigheid van een (deels) afgegraven wierde in het deel van het plangebied ten noorden van de tijdelijke werkweg te veronderstellen (deze werd wél in het zuiden aangetroffen). De bodemopbouw in het noorden wijst op een laaggelegen getijdengebied zonder bewoonbare kwelder. Een dergelijke kwelder is wel in het zuiden aanwezig; immers, hierop is de Spoorwierde ontstaan. Het aangetroffen baksteenmateriaal in het noordelijke deel wijst waarschijnlijk niet op de aanwezigheid van een (afgegraven) wierdelaag, maar hier is vermoedelijk in een later stadium grond van elders terecht gekomen. De aanvulling met grond is waarschijnlijk gedaan om laaggelegen delen die zijn ontstaan door het aftichelen van de klei aan te vullen. Het doel van de karterende boringen was om de zone met (mogelijke) wierdelagen verder te begrenzen en de plaatsing van de aan te leggen proefsleuven nader te onderbouwen. Op basis van de boringen lijkt het echter onwaarschijnlijk dat de spoorwierde tot voorbij de eerder genoemde tijdelijke werkweg doorloopt.Uit het proefsleuvenonderzoek en de opgraving is gebleken dat het noordelijke deel van de Spoorwierde nog deels aanwezig is in de bodem. De grond is wel grotendeels verstoord door eerdere afgravingen van de wierde. Tijdens het onderzoek is de ringsloot in het oosten en westen aangetroffen. Tevens is gebleken dat de eerste fase van de Spoorwierde in de late ijzertijd of Romeinse tijd gezocht moet worden. Dit komt overeen met de datering die is toegekend aan het nog zichtbare deel van de Spoorwierde, ten zuiden van het spoor. De wierde is waarschijnlijk aan het eind van de Romeinse tijd verlaten. Wanneer de wierde weer bewoond werd, is onzeker. Vermoedelijk was de eerste bewoning na de verlating in de late middeleeuwen, maar de wierde zou ook al bewoond kunnen zijn tijdens de vroege middeleeuwen, of pas aan het begin van de nieuwe tijd. In de nieuwe tijd heeft er een boerderij op de noordelijke rand van de wierde gestaan.Tijdens de late ijzertijd en Romeinse tijd bevond de wierde zich in een actief kweldergebied. Op de wierde werd waarschijnlijk vee (runderen) gehouden. Op de wierde lagen tevens perceleringsgreppels en -sloten, wat aanduidt dat hier waarschijnlijk ook gebouwen op hebben gestaan. Resten van deze bebouwing zijn echter niet teruggevonden.