Op Klein Amerika zijn overblijfselen van uiteenlopende aard aangetroffen, die uit verschillende perioden dateren. Van deze overblijfselen is niet meer dan een klein deel volledig opgegraven. Een deel van de bij het AAO aangetroffen grondsporen is niet nader onderzocht en buiten de werkputten ligt een groot areaal waarvan we nauwelijks iets weten. De bewonings- en gebruiksgeschiedenis van Klein Amerika is op dit moment derhalve slechts ten dele bekend. Op grond hiervan zou vanuit een wetenschappelijke optiek een nader onderzoek van de vindplaats gewenst zijn.Aangezien het terrein als geheel echter niet acuut wordt bedreigd, is een opgraving in de nabije toekomst geen reële optie. In principe zou moeten worden gestreefd naar behoud van de vindplaats op de langere termijn. Nu is een vindplaats niet per definitie behoudenswaardig alleen omdat er archeologische resten aanwezig zijn. Doorslaggevend is het wetenschappelijk belang van deze resten, in combinatie met hun gaafheid en conservering. In het onderstaande worden deze zaken besproken per periode en deel van het terrein; het laatste omdat in de verschillende zones op Klein Amerika (zone A-F) sprake is van specifieke bedreigingen van het bodemarchief.A resten uit de vroege prehistorie. Hoewel er geen positieve aanwijzingen voor zijn gevonden, kunnen er in principe overal op het terrein vuursteenconcentraties worden aangetroffen die jacht- of verzamelkampjes representeren uit het Paleolithicum-Neolithicum. Voor wat betreft het Neolithicum en de Bronstijd zouden eventueel zelfs grondsporen aanwezig kunnen zijn. Aangezien geen van deze zaken bij het AAO is aangetoond valt niets te zeggen over het eventuele wetenschappelijke belang.B bewoning uit de late prehistorie. In dit gebied blijkt een concentratie van sporen en vondsten uit de late prehistorie aanwezig. Deze concentratie omvat vrijwel zeker resten van een erf met een of meer woonstalhuizen uit de midden- en/of late IJzertijd. De opgetekende grondsporen zijn goed geconserveerd en sommige bevatten grote hoeveelheden aardewerk. Op grond hiervan zijn de resten behoudenswaardig te noemen, hoewel op zich al veel erven uit de late prehistorie in Zuid-Nederland onderzocht zijn.C bewoning uit de vroeg-Romeinse tijd. Zone C omvat bewoningssporen uit de vroeg-Romeinse tijd. Deze resten zijn van belang omdat zij het eerste stadium lijken te vertegenwoordigen van de bewoning waarvan we alleen de jongste fase goed kennen (zie verder onder E en F). Bovendien zijn de bewoningssporen van zone C gelijktijdig aan het mogelijke openluchtheiligdom D. In de palen van spieker 1 blijken verkoolde zaden aanwezig. Voor de betreffende monsters ? alsmede die uit zone E ? geldt weliswaar dat sprake is van een lage dichtheid, doch in principe zijn sporen te verwachten met meer verkoolde resten die gegevens kunnen opleveren over de voedseleconomie en het milieu in het verleden.D een mogelijk openluchtheiligdom. Zoals eerder betoogd is het mogelijk dat in areaal D een openluchtheiligdom ligt uit de periode 20/25-70 na Chr. Hoewel er geen grondsporen zijn aangetroffen die dit werkelijk bewijzen, is tijdens het AAO in feite ook een te klein gebied onderzocht. Openluchtheiligdommen zijn op dit moment nog zo slecht bekend dat alleen al de mogelijkheid dat zich in zone D een exemplaar bevindt het behoud van dit gebied rechtvaardigt. Bovendien is de omvang van het gebied met metaalvondsten veel groter dan het totale oppervlak van de bekende openluchtheiligdommen. Tenslotte kennen we de plaats van de bijbehorende bewoning, hetgeen de waarde van het mogelijke openluchtheiligdom verhoogt. Het is een intrigerende vraag waarom de activiteiten op het westelijk deel van Klein Amerika lijken te eindigen, terwijl de bewoning nog zo'n halve eeuw doorgaat.E-F bewoning uit de Flavische periode en het begin van de tweede eeuw. Het woonstalhuis en de zuidelijke arm van de erfgreppel zijn geheel onderzocht, doch de overige structuren nog niet. De grondsporen in areaal E zijn van goede kwaliteit. Deze zone zou voorts behouden moeten worden omdat over de inheems-Romeinse nederzettingen in de regio ten zuidoosten van Nijmegen vrijwel niets bekend is. Bovendien is het interessant dat hier misschien sprake is van een geïsoleerde boerderij (Einzelhof) tot in het begin van de tweede eeuw, terwijl de bewoning zich elders in Zuid-Nederland op dat moment vaak reeds heeft geconcentreerd in nederzettingen van vier tot vijf woonstalhuizen. Klein Amerika kan derhalve in principe nieuwe gegevens over het nederzettingssysteem uit de Romeinse periode leveren. Om een beter beeld van de bewoning te verkrijgen zou moeten worden onderzocht of in areaal F, binnen de erfgreppel, misschien sprake was van een tweede Flavisch woonstalhuis en/of van een vroeg-Romeinse voorganger van de onderzochte boerderij.Uit het bovenstaande volgt dat met name de zones B en D behoudenswaardig zijn. Zone B omvat de nog nauwelijks onderzochte maar goed geconserveerde laatprehistorische bewoning, en overlapt tevens met de nog niet/nauwelijks onderzochte (delen van) C, E en F. Zone D is behoudenswaardig omdat zich hier mogelijk unieke resten van een openluchtheiligdom bevinden.De grondsporen en vondsten op het terrein blijven in principe behouden bij een normaal agrarisch gebruik van de grond. Het moet echter wel worden vermeden dat de archeologische resten op de lange termijn verdwijnen door diepere grondbewerking (woeler- en cultivatortanden). Daarnaast kan overal op de vindplaats een zekere afspoeling van bodemmateriaal plaatsvinden, zodat toch steeds diepere niveau's worden aangeploegd. In feite is de huidige situatie (voorjaar 1999) ideaal omdat de percelen E 1248 en E 1460 beide zijn ingezaaid met grasland. Indien dit grondgebruik gehandhaafd blijft zal geen afspoeling optreden en slechts om de paar jaar grondbewerking plaatsvinden.De bedreiging door chemische verwering ten gevolge van bemesting blijft echter gehandhaafd. Ook grasland kent een mestbelasting door injectie van gier onder de graszode. Al op de middellange termijn (10-15 jaar?) zullen alle bronsvondsten die samenhangen met de zojuist beschreven fenomenen C-F vernietigd zijn. Dit zal de wetenschappelijke waarde van de vindplaats sterk verminderen. Het enige areaal dat acuut bedreigd wordt is zone F, samenvallend met de noordhelft van zone B. Dit deel van Klein Amerika ligt op een helling en bovendien wordt hier nog akkerbouw bedreven (perceel E 1695). De grondsporen zullen hier binnen enkele jaren sterk worden aangetast of geheel vernietigd door verploeging. De enige remedie is ook dit perceel snel tot grasland om te vormen, dan wel tot een noodopgraving over te gaan.