Synthegra B.V. heeft in opdracht van bedrijf XXX een archeologisch bureauonderzoek in combinatie met een verkennend booronderzoek uitgevoerd op een terrein aan de Emmalaan 5 te De Bilt. De aanleiding voor het onderzoek is de voorgenomen realisatie van een woonhuis.
De oppervlakte van het plangebied bedraagt 567 m2. De toekomstige bodemverstoring is nog onbekend, maar geschat op circa 100 m2 en tot 1 meter -Mv. De bodem zal waarschijnlijk tot ver in het archeologische niveau worden verstoord. Eventueel aanwezige archeologische waarden kunnen daarbij verloren gaan.
Op basis van het bureauonderzoek is voor het plangebied een gespecificeerde archeologische verwachting opgesteld.
Het plangebied ligt op een verspoelde dekzandvlakte waarop mogelijke lage enkeerdgronden aangetroffen kunnen worden. Gezien de ouderdom van de te verwachte afzettingen kunnen in het plangebied vindplaatsen aanwezig zijn vanaf het Laat-Paleolithicum en Mesolithicum en Late Middeleeuwen tot en met de Nieuwe Tijd. Voor de periode Neolithicum tot en met de Vroege Middeleeuwen is de verwachting laag omdat het plangebied toen begroeid was met veen. Onderzoek in de directe omgeving heeft echter aangetoond dat er geen intacte bodemprofielen meer worden aangetroffen waardoor de verwachting uit de oudste periode derhalve vaak vervalt. Voor de Late Middeleeuwen en Nieuwe Tijd geldt dat de hoge verwachting samen valt met het voormalige vrouwenklooster, gelegen ten zuidwesten van het plangebied, waarvan nog resten verwacht kunnen worden binnen het plangebied. Gezien de ligging op de historische kaarten zal het gaan om sporen die verband houden met een tuin, al zijn resten van gebouwen ook niet uit te sluiten.
Het natuurlijke bodemtype is in het hele plangebied verstoord door graafwerkzaamheden. Mogelijk heeft dit te maken met de bouw van het nabijgelegen gebouw ten noorden van het plangebied en de bijbehorende voorzieningen (verhardingen, aanwezige puinlaag ter versteviging, groenvoorzieningen, etc.).
Vuursteenvindplaatsen bestaan voornamelijk uit strooiing van fragmenten vuursteen en ondiepe grondsporen, zoals haardkuilen, en bevinden zich in de bovengrond van de oorspronkelijke podzolgrond. Aangezien de bodem is verstoord, zijn eventueel aanwezige vuursteenvindplaatsen verloren gegaan.
Nederzettingsresten uit het Neolithicum tot en met de Nieuwe Tijd bestaan niet alleen uit fragmenten aardewerk, maar ook uit diepere sporen zoals paalgaten en afvalkuilen. Deze sporen kunnen tot in de C-horizont reiken en zijn mogelijk nog intact. Echter is de top van de C-horizont aangetroffen tussen 70 en 100 centimeter benden maaiveld, specifiek op 70 centimeter beneden maaiveld in boring 4, en in de rest van de boringen tussen 100 en 150 centimeter beneden maaiveld. Dit betekend dat de C-horizont in het overgrote deel van het plangebied minimaal 30 centimeter is verstoord, en waarschijnlijk meer aangezien de top van het C-horizont pakket in boring 4 eveneens was afgetopt. Hierdoor zouden alleen extreem diepe sporen nog aanwezig kunnen zijn, en naar verwachting ook alleen ter hoogte van boring 4 (c-horizont op 70cm), boring 2 (C-horizont op 100cm) en boring 5 (C-horizont op 110-cm). Hierdoor zullen diepere sporen nog lastiger in context te plaatsen zijn, aangezien de delen waar deze nog deel intact kunnen zijn verspreid liggen over het plangebied. De verwachting is hierdoor dat de kans op intacte archeologische resten binnen het plangebied laag is.
Op grond van de resultaten van het onderzoek wordt voor de voorgenomen ontwikkeling van het plangebied zoals omschreven in de vergunningsaanvraag geen nader archeologisch onderzoek geadviseerd.
Bovenstaande vormt een selectieadvies. Met nadruk willen wij de opdrachtgever erop wijzen dat dit advies nog niet betekent dat in deze fase van het vergunningsverleningstraject reeds bodemverstorende activiteiten of daarop voorbereidende activiteiten kunnen worden ondernomen. De resultaten van dit onderzoek dienen vooraleerst te worden beoordeeld door de bevoegde overheid (gemeente De Bilt). Deze neemt een definitief selectiebesluit aangaande de vrijgave van het plangebied voor verdere ontwikkeling zoals omschreven in de vergunningsaanvraag.
Er is getracht een zo gefundeerd mogelijk advies te geven op grond van de gebruikte onderzoeksmethoden. De aanwezigheid van archeologische sporen of resten in het plangebied kan nooit volledig worden uitgesloten. Synthegra wil de opdrachtgever er daarom op wijzen dat, indien tijdens de werkzaamheden een (mogelijke) archeologische vondst wordt gedaan dan geldt de wettelijke meldingsplicht, zoals omschreven in artikel 5.10 van de Erfgoedwet bij de minister. Uit praktisch oogpunt kan een dergelijke toevalsvondst bij de gemeente worden gemeld.
Reactie namens bevoegd gezag
Het bevoegd gezag, de Omgevingsdienst Regio Utrecht (ODRU), gaat akkoord met het rapport en neemt het gegeven selectieadvies over.