Uit de resultaten van het booronderzoek blijkt dat de ondergrond van het plangebied uit een min of meer golvend dekzandlandschap bestaat met daarin vijf relatieve dekzandhoogten. Op vier van deze vijf dekzandhoogten ligt de top van het dekzand direct onder de bouwvoor. Op alle overige van de onderzochte tracédelen is het dekzand afgedekt met een pakket veen dat in dikte varieert van enkele centimeters tot ruim een meter. Op één van de vijf relatieve dekzandhoogten is direct onder de bouwvoor het schone gele zand van de C-horizont aanwezig en is de top van de oorspronkelijke bodem derhalve dermate sterk aangetast dat hier geen behoudenswaardige resten van bewoning uit de steentijd meer verwacht hoeven te worden. Op de overige vier relatieve dekzandhoogten bleken nog resten van podzolbodems bewaard gebleven te zijn. Hier is vervolgens het boornetwerk verdicht door het zetten van tussenliggende karterende boringen en zijn tevens op de boorpunten uit het verkennend boornetwerk met daarop resten van podzolvorming, karterende boringen gezet. Dit heeft, ondanks het gebruik hiervoor van een megaboor met een diameter van vijftien centimeter en het zeven van het hiermee opgeboorde zand, echter nergens binnen de onderzochte tracédelen archeologisch indicatoren opgeleverd. Ook elders in het plangebied zijn geen relevante archeologische indicatoren aangetroffen.