In opdracht van Rob de Groot Architecten bna heeft het onderzoeks- en adviesbureau voor Bouwhistorie, Archeologie, Architectuurhistorie en Cultuurhistorie (BAAC bv) tussen 25 november en 4 december 2003 en tussen 2 en 4 februari 2004 een archeologisch inventariserend veldonderzoek (IVO) uitgevoerd. Dit is in eerste instantie gebeurd in de vorm van zes proefsleuven op een viertal locaties in het plangebied rond de “Overtocht” en “Oud Bodegraafseweg” te Bodegraven. Naar aanleiding van de resultaten van het eerste onderzoek zijn er tussen 2 en 4 februari nog twee proefsleuven aangelegd. Het onderzoek is uitgevoerd in samenwerking met archeologisch projectbureau Auxilia van de Katholieke Universiteit Nijmegen (KUN) en met de afdeling Rijnstreek van de Archeologische Werkgemeenschap Nederland (AWN). Aanleiding voor dit onderzoek is de geplande nieuwbouw waarbij aanwezige archeologische waarden zullen worden verstoord.Conclusie en aanbevelingDe nieuwste bevindingen sluiten grotendeels aan op eerdere opgravingen in de nabije omgeving van de onderzoekslocaties. Een nadere analyse van het geheel lijkt echter een nieuw beeld op te leveren: dat van een 1ste eeuws Romeins castellum op een (tijdelijk) verlande locatie. Om te onderzoeken of deze stelling juist is, verdient het de aanbeveling om de locaties waar Romeinse structuren of resten zijn gevonden nader te onderzoeken.Dit houdt in dat locatie 3 vlakdekkend opgegraven zou moeten worden. Hierbij zal met name worden gekeken of de ongestoorde grond ten westen van de Oude Bodegrave Romeinse structuren herbergt. Op deze plaats is het bodemarchief namelijk zeer goed te noemen. De conserveringsgraad van alle materiaalcategorieën is, door de zuurstofwerende werking van de verschillende kleipakketten en de hoge grondwaterstand, in en naast de oude loop van de Oude Bodegrave ook zeer goed. Zo goed zelfs dat naast een grote hoeveelheid eerste eeuws Romeins aardewerk en metaal ook de Romeinse houtstructuren deels bewaard zijn gebleven. Om meer inzicht te krijgen in de datering en de fasering van het castellum, verdient het de aanbeveling om dit hout te bemonsteren voor dendroanalyse en C-14 onderzoek.Als onze stelling dat er een castellum gelegen heeft op de dichtgeslibde Oude Bodegrave klopt, moeten de Romeinse palenzwermen langs de Oude Rijn deels doorlopen onder de afzettingen van de latere loop van de Oude Bodegrave. Het oostdeel van locatie 3 is dan ook, net zoals het westdeel van locatie 4, zeer interessant. Het is echter gebleken dat het westdeel van locatie 4 ernstig is verstoord. Ook het oostdeel van locatie 4 kan antwoorden geven op nieuwe vragen, zoals: Hoe verhoudt de oostoever van de Oude Bodegrave zich tot de zeer nabijgelegen Romeinse wal? Is de Oude Bodegrave hier inderdaad door het castellum gegaan? De directe nabijheid van bebouwing aan de oostzijde bemoeilijkt echter eventueel verder onderzoek. Het gebied tussen werkput 1 en 6 zou naar verwachting een deel van de oost-west georiënteerde Romeinse palenzwerm kunnen laten zien. Als de palenrij immers doorloopt naar het westen, kan worden geconcludeerd dat de Oude Bodegrave in de Romeinse Tijd op een gegeven moment niet (meer) op deze plaats heeft gestroomd. Locatie 4 zou volgens ons dus ook zeer interessant zijn om nader te onderzoeken, maar gegeven de hierboven genoemde praktische bezwaren op sommige punten lastig te verwezenlijken.Het is overigens opvallend dat op locatie 4, in tegenstelling tot locatie 3, vrijwel geen eerste eeuws, maar vooral tweede eeuws Romeins materiaal is gevonden. Dit zou er op kunnen duiden dat we te maken hebben met twee verschillende bewoningsfasen. Het materiaal is echter aangetroffen in een verspoelde context, waardoor het op basis van enkele proefsleuven moeilijk is hier iets met zekerheid over te zeggen. Dit zou bij een vervolgonderzoek nader bekeken moeten worden.Op locatie 1 zijn geen Romeinse resten gevonden, maar wel structuren die dateren tussen de 13de en 17de eeuw. Gezien de gaafheid van het bodemarchief en de uitstekende conserveringsgraad van de verschillende materiaalcategorieën, wil dit echter niet zeggen dat er geen oudere structuren te vinden zouden zijn. Uit de structuren en vele vondsten op locatie 1, blijkt in ieder geval vanaf de 15de - 16de eeuw sprake te zijn van bewoning. De structuren die vrij komen te liggen bij een defi nitieve opgraving, zouden mogelijk een vroege (bewonings) geschiedenis van het huidige Bodegraven verduidelijken. De gehele plattegrond van de schuilkerk zou hierbij kunnen worden aangetoond. Waar de schuilkerk precies heeft gelegen en hoe deze er mogelijk heeft uitgezien, vormde reeds tijdens de uitbreiding van het onderzoek de hoofdvraag. Een duidelijk antwoord werd hier echter niet op verkregen en het ligt niet in de lijn der verwachtingen dat een vlakdekkende opgraving hier verbetering in zal brengen. Bij een eventueel verdere uitbreiding van het onderzoek zal bovendien rekening moeten worden gehouden met de, door het archeologisch onderzoek veroorzaakte, zeer losse en onstabiele structuur van de ondergrond in de reeds gegraven putten.Locatie 3 zou dus vlakdekkend moeten worden opgegraven. Een uitbreiding van het onderzoek op locatie 4 tussen werkput 1 en 6 zou de vraag kunnen beantwoorden of de Oude Bodegrave tijdens de bouw van het castellum hier heeft gestroomd.Aangezien de resultaten van het proefsleuvenonderzoek te mager zijn voor een volwaardig vervolgonderzoek, adviseren wij hier een bouwbegeleiding. Een uitbreiding van het onderzoek op locatie 1 zal naar verwachting geen nieuwe informatie opleveren. Hier is een uitbreiding van het onderzoek dus niet noodzakelijk. Locatie 2 heeft geen noemenswaardige archeologische bevindingen opgeleverd. Er zal bij nieuwbouw dan ook weinig verloren gaan. Een vervolgonderzoek is hier niet nodig.