Bureauonderzoek: Natuurbegraafplaats Naarder Eng

DOI

De natuurlijke ondergrond bestaat uit grofzandige, grindrijke gestuwde afzettingen, waar eventueel plaatselijk een dunne laag dekzand is afgezet. In het zand zijn naar verwachting holtpodzolgronden ontwikkeld, waar in het zuidwestelijke deel als gevolg van het gebruik als akkerland een plaggendek is opgebracht van meer dan 50 cm dik. Als gevolg van de bebossing in de 19e – 20e eeuw hebben in het noordelijke en oostelijke deel van het plangebied vergravingen en egalisaties plaatsgevonden.In het plangebied worden één of meerdere vindplaatsen verwacht. In het noordelijke en oostelijke deel van het plangebied worden bodemverstoringen verwacht. De kans is groot dat in dat gedeelte van het plangebied vuursteenvindplaatsen die voornamelijk gekenmerkt worden door een strooiing van vuursteen (dicht) aan het oppervlak, soms met ondiepe grondsporen, niet meer in-situ liggen. Diepere grondsporen van latere, prehistorische nederzettingen reiken dieper in de bodem en kunnen afhankelijk van de diepte van de bodemverstoring nog intact aanwezig zijn.De kans op een intacte vuursteenvindplaats is gezien de verwachte bodemverstoring (bosgebied en akker) klein. Op basis van de vondsten die tot op heden in het plangebied zijn gedaan, worden nederzettingssporen en eventueel bijbehorende begravingen verwacht uit het Neolithicum en de Bronstijd. Dergelijke vindplaatsen kunnen zich over honderden tot duizenden vierkante meters uitstrekken. Ook moet rekening worden gehouden met resten uit latere perioden, de IJzertijd tot en met de Volle-Middeleeuwen (tot in de 13e eeuw).Uit veldkarteringen is gebleken dat vondsten aan het oppervlak liggen. Dit betekent dat het archeologische vondstniveau (grotendeels) is opgenomen in de bovengrond door ploegwerkzaamheden en bodemverstoringen als gevolg van de bebossing. Het archeologische sporenniveau wordt in het noordelijke en oostelijke deel van het plangebied (bos) onder de recent (verstoorde) bovengrond verwacht vanaf 30 – 50 cm beneden maaiveld. In het zuidwestelijke deel van het plangebied is het archeologische sporenniveau naar verwachting afgedekt met een plaggendek, waardoor de archeologische resten zich dieper dan 50 cm beneden maaiveld bevinden. Graafwerkzaamheden die dieper reiken dan 30 cm (bosgebied) of dieper dan 50 cm (landbouwgronden) vormen daarom een bedreiging voor het archeologische bodemarchief.Op grond van de resultaten van het bureauonderzoek is het vrijwel zeker dat in het plangebied één of meerdere archeologische vindplaatsen aanwezig zijn. Het plangebied maakt dan ook onderdeel uit van een monument van hoge archeologische waarden. De aard en datering van de vindplaats(en) is echter onbekend, omdat er nog geen gravend onderzoek heeft plaatsgevonden. Dit komt omdat vanwege de monumentenstatus (in het verleden zelfs beschermd) het principe van behoud in-situ wordt gehanteerd. Dit betekent dat er geen (bouw)plannen worden ontwikkeld en ook geen destructief archeologisch onderzoek wordt uitgevoerd. Behoud in-situ heeft overigens nog steeds de voorkeur.Wanneer ervoor wordt gekozen om deze locatie als natuurbegraafplaats te ontwikkelen dan zullen eventueel aanwezige archeologische resten verloren gaan op de plaatsen waar graafwerkzaamheden worden uitgevoerd dieper dan 30 (bosgebied) of 50 cm (landbouwgronden) beneden maaiveld. In het noordelijke en oostelijke deel van het plangebied is de kans aanwezig dat het archeologische niveau al is aangetast door de bebossing die in de 19e – 20e eeuw heeft plaatsgevonden (ca. 12,3 ha). In eerste instantie kan een verkennend booronderzoek worden uitgevoerd, waarbij de bodemopbouw en de intactheid daarvan worden vastgesteld. Op die manier kan worden vastgesteld hoe grootschalig en tot op welke diepte de bodem door de bebossing is verstoord en of daar nog intacte archeologische resten te verwachten zijn. Het zuidwestelijke deel van het plangebied met een oppervlakte van ca. 5,7 ha is al onderzocht. Het veldwerkverslag met de resultaten van dit onderzoek was echter niet beschikbaar bij Archis en de Universiteit van Leiden. Op basis van het veldwerkverslag hoeft dit gedeelte van het plangebied mogelijk niet te worden meegenomen in het verkennend booronderzoek. In dat geval zou een oppervlakte van ca. 17,1 ha overblijven voor het verkennend booronderzoek. In de zones waar sprake is van een (deels) intact archeologisch niveau en ook daadwerkelijke bodemingrepen zijn gepland, zal vervolgens een proefsleuvenonderzoek nodig zijn om daadwerkelijk de vindplaatsen op te sporen en te waarderen. Bij dit proefsleuvenonderzoek zal waarschijnlijk ook het eerder onderzochte terreindeel moeten worden meegenomen.Naast het bovengenoemde archeologisch onderzoek zal voor de realisatie van de natuurbegraafplaats een ontheffing moeten worden aangevraagd voor de werkzaamheden bij de provincie vanwege de ligging binnen een aardkundig monument.

Identifier
DOI https://doi.org/10.17026/dans-xm3-mnhm
Metadata Access https://archaeology.datastations.nl/oai?verb=GetRecord&metadataPrefix=oai_datacite&identifier=doi:10.17026/dans-xm3-mnhm
Provenance
Creator S.M. Koeman
Publisher DANS Data Station Archaeology
Contributor S.M. Koeman; Archeodienst BV
Publication Year 2016
Rights CC0 1.0; info:eu-repo/semantics/openAccess; http://creativecommons.org/publicdomain/zero/1.0
OpenAccess true
Contact S.M. Koeman (KSP Archeologie)
Representation
Resource Type Dataset
Format application/pdf; application/zip
Size 7262914; 28191
Version 1.0
Discipline Humanities