Het veldonderzoek heeft inderdaad bevestigd dat binnen het plangebied sprake is van een pakket holocene komafzettingen op pleistocene beddingafzettingen. Tevens is plaatselijk de aanwezigheid van een oeverwal en mogelijke archeologische laag (die kan wijzen op de aanwezigheid van een huisplaats) aangetoond. Het gaat hier echter om een verkennende fase van het inventariserend veldonderzoek door middel van boringen. Het doel van de verkennende fase van het veldonderzoek is het in kaart brengen van de bodemopbouw en het aantonen van eventuele bodemverstoringen. De afwezigheid van archeologische indicatoren kan dan ook niet worden beschouwd als indicatie voor de afwezigheid van een archeologische vindplaats. Echter, gezien de aard van de bodemopbouw (holocene komafzettingen op pleistocene beddingafzettingen), wordt de kans op de aanwezigheid van archeologische resten binnen het grootste gedeelte van het plangebied laag ingeschat. Dit geldt ook voor boringen 20 en 20a waar slechts een dunne oever is aangetroffen. Echter, ter plaatse van boringen 60a, 61a, 62 en 65 – alwaar een mogelijke archeologische laag is aangetroffen – en boring 55 (waar een vrij dikke oever is aangeboord) kunnen wel degelijk archeologische resten in situ aanwezig zijn.(Selectie)advies Op basis van het veldonderzoek wordt geadviseerd om: 1. om het gebied rondom boringen 60a en 61a vrij te geven tot op een diepte van 0,75 m – mv (9,05 à 9,15 m + NAP). Hier worden eventueel aanwezige resten pas op een diepte vanaf 1,0 m – mv verwacht (vanaf 8,9 à 8,8 m + NAP), terwijl de voorgenomen aanleg van de werkstrook hier waarschijnlijk niet dieper dan circa 0,7 m – mv zal reiken. De resten worden hier dan ook niet bedreigd (er dient hier dus wel een veiligheidsmarge van 0,25 m te worden aangenomen). 2. het gebied rondom boringen 55, 62 en 65 nader te onderzoeken. Wij stellen voor om dit door middel van proefsleuvenonderzoek dan wel opgraving (conform de variant archeologische begeleiding) nader te onderzoeken; 3. de nu bekende WOII-structuren (loopgraven en anti-tank gracht(en), voor zover deze binnen het tracé incl. werkstrook liggen (zie de advieskaart in de bijlage), dienen te worden onderzocht middels een proefsleuvenonderzoek met de mogelijkheid tot een doorstart naar een opgraving. Hierbij dient samengewerkt te worden met een gecertificeerd OCE-opsporingsbedrijf); 4. Of er binnen deelgebied 2, dat reeds is onderzocht ten behoeve van de A15, een archeologische begeleiding dient plaats te vinden is afhankelijk van het proefsleuvenonderzoek dat in de nabijheid zal plaatsvinden. Geadviseerd wordt om, nadat het betreffende proefsleuvenonderzoek is uitgevoerd en de resultaten bekend zijn, in overleg met de regioarcheoloog dhr. Habraken de noodzaak tot de archeologische begeleiding te bespreken. 5. het de rest van het plangebied vrij te geven ten gunste van de voorgenomen ontwikkeling in verband met de lage archeologische verwachtingen; Verder dienen de eerder afgegeven adviezen in het kader van ViA15 (voor zover relevant) gerespecteerd en overgenomen te worden. Voor een visuele weergave van het bovenstaande (selectie)advies wordt verwezen naar kaartbijlage 411739-A. Tevens dient opgemerkt te worden dat er voor aanvang van een proefsleuvenonderzoek dan wel archeologische begeleiding een door de overheid beoordeeld en goedgekeurd Programma van Eisen (PvE) opgesteld dient te worden. In de huidige rapportage – revisie 01 – zijn de opmerkingen van de heer J. Habraken ((regio)archeoloog Arnhem) d.d. 8 februari 2018, meegenomen. Tevens heeft de heer Habraken aangegeven, met inachtneming van het doorvoeren van de opmerkingen, in te kunnen stemmen met de aanbevelingen.