In mei en juli 2019 is een archeologische opgraving uitgevoerd in een plangebied aan de Mgr. Smetsstraat 30 te Dommelen (gemeente Valkenswaard). De aanleiding voor het onderzoek is de realisatie van een tweetal woningen. Het totale plangebied is 60.864 m2, het onderzoeksgebied van het archeologisch onderzoek 3.305 m2. Voor het plan is een omgevingsvergunning aangevraagd, in welk kader ook archeologisch onderzoek is vereist. Volgens het bestemmingsplan (‘De Weitens 2017’) is namelijk sprake van een archeologische waarde, waarbij bodemingrepen die een groter planoppervlak hebben dan 500 m², en dieper gaan dan 30 cm -Mv (50 cm -Mv bij esdekken en agrarische gebieden), archeologisch onderzoeksplichtig zijn. De voorgenomen plannen overschrijden deze grenswaarden. Uit het archeologisch vooronderzoek bleek dat het plangebied een middelhoge tot hoge verwachting heeft op de aanwezigheid van archeologische resten uit de periode Mesolithicum tot en met de Middeleeuwen en een hoge verwachting op het aantreffen van archeologische resten uit de periode Late-Middeleeuwen tot en met de Nieuwe tijd. Het oostelijke deel van het plangebied ligt namelijk in een bebouwingslint dat terug kan gaan tot de Late-Middeleeuwen. Op historisch kaartmateriaal is al sinds de vroeg-19e eeuw bebouwing in het plangebied te zien. De bevoegde overheid heeft, op basis van de hoge archeologische verwachting in het plangebied, besloten dat aanvullend archeologisch onderzoek nodig was. Het doel van dit onderzoek is vast te stellen in hoeverre, in het plangebied sprake is van een behoudenswaardige vindplaats (proefsleuvenonderzoek, karterende en waarderende fase). In het noordelijk terreindeel, ter hoogte van werkputten 1 en 2, bleken geen behoudenswaardige vindplaatsen aanwezig. Dit is wel het geval in het zuidelijk terreindeel, ter hoogte van werkput 3. Deze zijn deels opgegraven in een aansluitend definitief onderzoek.De sporen die zijn aangetroffen in werkput 3, zijn vooral te relateren aan een vroeg-19e eeuws erf met boerderij en vermoedelijk diens voorganger. Hiertoe behoren resten van muurfunderingen, paalkuilen van houten palen, kuilen en mogelijk een waterput, plaggenkelder en bakstenen kelder. Op basis van het Kadastrale Minuutplan werd duidelijk dat deze boerderij (en diens vermoedelijke voorganger) west-oost was georiënteerd. Daarna is een noord-zuid georiënteerde boerderij gebouwd in 1933, grotendeels op dezelfde locatie. Of daarmee sprake is van één, twee of zelfs drie vindplaatsen, is daarmee niet geheel duidelijk, omdat het erf continu bewoond kan zijn geweest. Over het algemeen resteert weinig van de aangetroffen sporen, het betreft veelal de onderkanten ervan. De bouw en sloop van de boerderijen heeft veel van de oudere sporen aangetast, alsmede de bodemopbouw die weinig intact is. Op een aantal plekken in het onderzochte deel van het plangebied in werkput 3 zijn zeer kleine restanten van een intacte podzolbodem aangetroffen (E-B-C-horizonten; van een esdek / bouwlanddek is nauwelijks (meer) sprake), wat aangeeft dat oorspronkelijk in het hele plangebied bodemvorming zal zijn ontstaan in de top van het dekzand. De samenhang tussen sporen in het profiel was door de verstoorde bodemopbouw veelal slecht herkenbaar.Duidelijk diagnostisch vondstmateriaal is niet aangetroffen dat sporen kon dateren. Onder de vondsten behoren slechts vijftien scherven keramiek, veertien bouwkeramische vondsten, een molensteenfragment, een spijker en een klein segment van een houten wagenwiel uit de onderkant van waterput S.19. Het vondstmateriaal geeft dan ook weinig prijs over het verleden van het plangebied. De twee oudste vondsten dateren in de Late-Middeleeuwen, waarmee het erop lijkt dat het plangebied vanaf die periode in gebruik is geweest. Tot die periode kunnen eventueel de plaggenkelder, paalkuilen en een ondiepe kuil (S.26) gerekendworden, maar aanwijzingen duiden erop dat deze beter gerekend worden tot een nieuwetijdsevoorloper van de vroeg-19e eeuwse boerderij.Resumerend is in het plangebied sprake van zowel een vroeg-19e eeuwse boerderij en vermoedelijk diens voorganger, als een boerderij uit 1933, alledrie met erfgerelateerde sporen en zonder bijgebouwen (deze werden niet aangetroffen in het onderzoeksgebied), die deels buiten het onderzochte terrein liggen. Bewoningssporen kunnen teruggaan tot in de Late-Middeleeuwen, maaroudere archeologische waarden zijn niet (meer) aanwezig.