Op basis van het bureauonderzoek is vastgesteld dat het plangebied op een dekzandvlakte ligt, op een
gradiënt van een hogere dekzandkop in het zuidwesten naar een beekdal in het oosten. Deze
landschapssituatie was aantrekkelijk voor bewoning in het verleden. Gebruik van het landschap was
mogelijk vanaf het Laat Paleolithicum. Vanaf het Neolithicum heeft mogelijk ook bewoning van
(semi)permanente aard plaatsgevonden. Zogenaamde “zwervende erven” zijn bekend in het Kempisch
landschap, waarbij een akker gebruikt werd tot het uitgeput raakte waarna men de akker of het hele
erf verplaatste. Het plangebied ligt ten noorden van het laatmiddeleeuwse gehucht Bergenshuizen. Op
historisch kaartmateriaal vanaf de 17e eeuw ligt het plangebied in een heidegebied. Dit heidegebied is
ontgonnen aan het begin van de 19e eeuw en vervolgens is het plangebied gebruikt als hakhoutbos en
weiland. Het plangebied heeft een middelhoge archeologische verwachting voor de periode Laat
Paleolithicum – Vroege Middeleeuwen. De archeologische waarden van de periode met middelhoge
verwachting kunnen vanaf het maaiveld aanwezig zijn, gezien het vermoedelijk nooit is afgedekt door
een esdek. Vanaf de Late Middeleeuwen zal bewoning zich ten zuiden geconcentreerd hebben (in
Bergenshuizen). Voor de Late Middeleeuwen en de Nieuwe tijd geldt derhalve een lage verwachting.
Het ontbreken van een esdek heeft er mogelijk voor gezorgd dat de aanwezige archeologische
waarden geen buffer hadden tegen bodemverstoring. Bij een aangrenzend plangebied in het zuiden
leek de grond geëgaliseerd in de tijd van de 19e
-eeuwse ontginning. Bij de boringen parallel aan de
Schotsbergendreef werden tevens sporen van diepploegen gevonden, het oorspronkelijke
bodemprofiel was opgenomen in de Ap-horizont (Gazenbeek et al., 2016). De aanleg van de huidige
bebouwing direct aangrenzend aan het plangebied, en de aanleg van kabels en leidingen in het
plangebied zullen ook in zekere mate de bodem van het plangebied verstoord hebben.