Het zwaartepunt van het archeologisch onderzoek ligt op de Late Middeleeuwen en Nieuwe tijd. Die betreft het erf van een boerderij, gelegen op de 40e stelle (erf) van Westermeer. Er zijn op hoofdlijnen vier bewoningsfasen onderscheiden. Of de oorsprong van bewoning teruggaat tot de (late) 12e eeuw is niet te bewijzen, maar wellicht was toen sprake van bewoning in de nabijheid.De oudste bewoningssporen (fase 1) dateren uit de 13e eeuw en lopen door tot in de 15e of (vroege) 16e eeuw. Het skelet van het gebouw was gefundeerd op ingegraven palen en enkele stiepen. De inrichting van dit pand is niet duidelijk. Er werd een gemengd boerenbedrijf gevoerd, waarbij de nadruk vermoedelijk op rundvee (melkvee?) lag, maar op het erf liep ook een varken rond. Op de hogere zandgronden werd haver en rogge geteeld; vanaf de 14e eeuw werd ook boekweit verbouwd. De boerderij lag in een vrij nat gebied van heide- en graslandvegetaties met bosschages van els en hazelaar, en in de laagste gebieden groeide laagveen.Vermoedelijk in de loop van de 15e of de vroege 16e eeuw is op dezelfde plek een nieuwe boerderij gebouwd (fase 2): een Oudfries langhuis een woondeel en een grote stal. De woning lag in het noorden en het bedrijfsgedeelte bevond zich in het zuiden. De fundering bestond uit ondiep gefundeerde buitenmuren en stiepen uit baksteen en natuursteen. De omgeving rond de 40e stelle bleef relatief nat.De nadruk van de bedrijfsvoering lag vermoedelijk op rundvee (melkvee?), getuige voorwerpen zoals (melk-)kommen, maar er werd ook een paard gehouden. In de directe omgeving lagen akkers. Daar werden granen verbouwd, die op het erf werden verwerkt. In 16e eeuw was in de directe omgeving sprake van droge zandgronden, en er zijn aanwijzingen dat toen wintergraan werd geteeld.In de late 18e of vroege 19e eeuw werd enkele meters verderop een kophalsromp-boerderij gebouwd (fase 3), die later is verbouwd tot een halsromp-boerderij (fase 4). De boerderij kenmerkte zich door een voorhuis en een grote ‘Friese’ schuur waarin stal, deel en oogstberging waren gecombineerd. Het grootste deel van de stal was een open, aaneengesloten ruimte. Tegen de woning was de stal opgedeeld in drie vertrekken, die wellicht de karnhoek, melkkamer en woonkamer met haard. Aan een gang lagen rijen met stalboxen voor jongvee (rundvee). De nadruk lag ook nu dus op rundvee (melkvee?). Er werd rogge en graan op de akkers verbouwd en op de 40e stelle verwerkt. Het aannemelijk dat ossen werden ingezet voor werk op de akker. In de sloten groeiden waterplanten, wat aangeeft dat de omgeving nat bleef. Dit is de enige keer dat fruit (kers) kon worden aangetoond. In 1995 werd de boerderij gesloopt. Daarmee kwam de eeuwenlange bewoning op de 40e stelle van Westermeer en het boerenbedrijf ter plekke tot een einde.De bewoning is sinds de Late Middeleeuwen bijzonder plaatsvast en het lijkt erop dat er weinig verandering in de ruimtelijke indeling van het erf is opgetreden. Dat werd vrijwel continu op dezelfde wijze gebruikt, met de bewoning in het noordelijke deel met daarnaast de zij- en achtererven waar waterputten en waterkuilen lagen. Sporen van bijgebouwen en hooibergen/kapbergen ontbreken evenwel volledig. Die kunnen zijn verdwenen door latere graafwerkzaamheden. Aanwijzingen dat er ambachten werden beoefend zijn schaars. De enige aanwijzing hiervoor is de vondst van een middenvoetsbeen van een rund uit de 12e-13e eeuw, dat is gebruikt als wrijver bij het prepareren van huiden of textiel. Verder is inzicht verkregen in de mate van zelfvoorzienendheid van het erf.Vanaf de late 14e eeuw werd de watervoorziening op individuele basis gevoerd middels waterkuilen en waterputten, zodat men relatief onafhankelijk kon opereren. Er zijn weinig veranderingen in de samenstelling van het landbouwbedrijf en de economische bedrijfsvoering vastgesteld: de nadruk lijkt steeds te hebben gelegen op veeteelt (melkvee?). Ook de ontwikkeling van de materiële cultuur kon worden gevolgd. Blijkbaar werd in de 15e of vroege 16e eeuw al steenbouw toegepast in de boerderij, hoewel onduidelijk is in hoeverre dit zich beperkte tot funderingen. Het aardewerk geeft een beeld van een sobere materiële cultuur. Bijzondere zaken wijzen op een bepaalde welstand van de bewoners, zoals een gouden ring uit de 19e of 20e eeuw, maar over het algemeen blijkt uit het vondstenspectrum een zuinige levensstijl.Landelijke nederzettingen uit de Late Middeleeuwen die een continuïteit tot in de moderne tijd hebben, zijn niet of nauwelijks onderzocht in de regio Joure. Onderzoek richt zich meestal vooral op losse huisplaatsen in de landelijke gebieden. Meer uitgebreide onderzoeken hebben voornamelijk in de oude binnensteden plaatsgevonden, zoals Leeuwarden. Door het onderzoek in Joure kunnen de ontwikkelingen van stad en platteland vanaf de Late Middeleeuwen in de toekomst beter worden vergeleken, waardoor ook de relatie tussen beide beter kan worden begrepen.De resultaten van de opgraving wijzen er op dat juist buiten het plangebied rekening moet worden gehouden met archeologische resten, met name vanaf de Late Middeleeuwen. Aan de gemeente De Fryske Marren wordt aanbevolen archeologisch onderzoek uit te laten voeren indien ontwikkelingsplannen voor die gebieden worden voorgenomen. Het onderzoek heeft veel archeologische informatie opgeleverd, die de gemeente en/of Joure kunnen gebruiken als inspiratiebron. Er liggen goede mogelijkheden om haar geschiedenis en ontwikkeling op het algemene publiek over te brengen. Er zijn verschillende manieren die daarbij kunnen helpen.Men kan aandacht schenken aan de waardevolle historisch-geografische elementen en die gebruiken als inspiratiebron. Archeologische vondsten vormen een goede mogelijkheid om mensen het verleden te tonen. De vondsten uit de opgraving vormen een mooie dataset voor een tentoonstelling. Tevens bieden de algemene geschiedenis van het dorp en/of de regio, de opgravingsresultaten ook mogelijkheden voor lespakketten lokale geschiedenis voor de plaatselijke basisschool in Joure en de gemeente De Fryske Marren. Zo kan de geschiedenis van de 40e stelle van Westermeer weer ‘levend’ gemaakt worden door die onder de aandacht te brengen. Op die manier raakt de historie van de plaats niet in vergetelheid, en blijven lokale inwoners, de gemeente en de streek zich bewust van de eigen, unieke geschiedenis.